Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-01-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:56

Zaaknummer

18-824/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klager is in een deel van zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijk omdat hij geen belanghebbende is. Een ander deel van de klacht is kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 16 januari 2019

in de zaak 18-824/DH/RO

 

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken Gelderland) van 3 oktober 2018 met kenmerk K16/121, door de raad ontvangen op 10 oktober 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is sinds 2011 werkzaam voor een onderneming die onderdeel uitmaakt van een concern. Het concern werd mede bestuurd door de heer M. De heer M lijdt aan een vorm van dementie en verblijft sinds 2015 in een verzorgingstehuis met een maatregel op grond van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (hierna: BOPZ).

1.2    Bij beschikking van 10 februari 2015 is de heer M onder bewind gesteld, met benoeming van mr. K tot bewindvoerder. De echtgenote en de dochter van de heer M hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking. Het gerechtshof heeft de beschikking vernietigd en heeft de heer M bij beschikking van 27 november 2015 onder curatele gesteld met benoeming van de echtgenote en de dochter tot curatoren.

1.3    Op 22 september 2016 heeft verweerster namens de heer M een verzoekschrift ingediend strekkend tot opheffing van de curatele, althans omzetting van de curatele in bewind, althans ontslag van de curatoren. Het verzoek is bij beschikking van 29 november 2016 afgewezen. Verweerster heeft tegen de beschikking hoger beroep ingesteld.

1.4    Verweerster heeft namens de heer M verzocht om opheffing van de BOPZ maatregel, althans om wijziging ervan naar een ander regime.

1.5    Bij brief van 19 oktober 2016 heeft verweerster klager verzocht om eigendommen van de heer M terug te geven. Verweerster heeft het volgende aan klager geschreven:

“Cliënt begreep van zijn vrouw en dochter dat een aantal van zijn persoonlijke eigendommen zich thans onder uw hoede zouden bevinden. Cliënt wil deze zaken graag terug hebben. Daarbij is er geen enkele rechtsgrond op basis waarvan zou moet worden aangenomen dat deze zaken aan cliënt worden onthouden. U bent door de rechtbank niet aangewezen als curator of bewindvoerder, en heeft in die zin niet met de zaken of eigendommen van cliënt te maken. Daarbij bieden de wettelijk voorschriften zelfs voor een curator geen grond om persoonlijke eigendommen van een curandus weg te houden (…). Eigendomsvraagstukken vallen daarmee ook buiten de curatele. (…)”.

Het verzoek van verweerster zag op afgifte van een koffertje, een telefoon met toebehoren, een agenda 2015, een boekje met telefoonnummers en een meetlint.

1.6    Klager heeft afwijzend gereageerd op het verzoek in een e-mail van 24 oktober 2016, 11.08 uur. Klager heeft geschreven: “Inhoudelijk ga ik met nadruk verder niet in op uw verzoek”. Hij heeft in zijn e-mail verder zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over de rol van verweerster als advocaat van de heer M. 

1.7    In haar e-mail van 24 oktober 2016, 14.44 uur, aan klager heeft verweerster vervolgens geschreven dat klager en de curatoren weigeren eigendommen van de heer M te verstrekken en dat sprake is van “een vorm van wederrechtelijke toe-eigening, die valt te kwalificeren als diefstal dan wel verduistering”. Verweerster heeft haar e-mail ‘cc’ gestuurd naar de dochter van de heer M, de advocaat van de curatoren (echtgenote en dochter) van de heer M en naar een gmailadres waarvan uit het dossier niet blijkt wie daarvan gebruik maakt. 

1.8    Bij brief van 31 oktober 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.9    Verweerster was ten tijde van het indienen van de klacht advocaat te Culemborg. De klacht is daarom onderzocht door de deken Gelderland. Verweerster heeft haar kantoor gedurende het onderzoek naar de klacht door de deken Gelderland verhuisd naar Leerdam. De deken Gelderland heeft het onderzoek naar de klacht afgerond en nadien, tezamen met een samenhangend klachtdossier (dat thans bij de raad in behandeling is onder dossiernummer 18-829/DH/RO), overgedragen aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken Rotterdam). De deken Rotterdam heeft het klachtdossier doorgezonden naar de raad. 

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft zich op verzoek (en op kosten) van derden agressief gemengd in de situatie van de heer M en heeft de heer M tot haar cliënt uitgeroepen. Samen met (bevriende) derden heeft verweerster voeding gegeven aan het ongefundeerde oordeel van de heer M dat hij onjuist wordt behandeld, terwijl bij het ziektebeeld van de heer M hoort dat hij niet onderkent dat hij ziek is.

b)    Verweerster heeft zonder overleg met of toestemming van de curatoren gesprekken gevoerd met de heer M.

c)    Verweerster heeft nagelaten onderzoek te doen naar het standpunt van de heer M dat hij ten onrechte onder curatele is gesteld en ten onrechte is opgenomen.

d)    Verweerster heeft klager ten onrechte beticht van diefstal en verduistering. Verweerster heeft zich daarmee ook onnodig grievend uitgelaten over klager.

e)    Verweerster heeft klager valselijk beschuldigd van bedreiging en intimidatie. Verweerster heeft klager verweten dat hij tegen de heer M heeft gezegd: “weet jij wel hoe gek jij bent?”.

f)    Verweerster heeft verzoeken aan derden gedaan tot het afgeven van goederen en van informatie en tot het aanpassen van het bedrijfsbeleid.

g)    Verweerster heeft klager benadeeld door hem in procedures te betrekken.

2.2    De stellingen die klager aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat klager geen belang heeft bij zijn klacht.

3.2    Hetgeen verweerster voor het overige heeft aangevoerd zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    BEOORDELING

4.1    Bij de beoordeling van deze klacht moet voorop worden gesteld dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

4.2    Verder geldt dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over een ander, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de ander onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

Klachtonderdelen a), b), c) en f)

4.3    De voorzitter is, het hiervoor in 4.1 weergegeven toetsingskader in aanmerking genomen, van oordeel dat klager geen rechtstreeks belang heeft bij klachtonderdelen a, b, c en f en dat hij in deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk is. De voorzitter licht dit als volgt toe.

4.4    Klachtonderdelen a, b en c komen er in de kern op neer dat verweerster op onrechtmatige wijze de belangen van de heer M heeft behartigd.

4.5    Uitgangspunt is dat het een curandus in ieder geval vrij staat om een advocaat om bijstand te verzoeken in kwesties die zijn curatele en BOPZ-maatregel betreffen. Het staat een advocaat vrij om een curandus die bijstand te verlenen. Indien sprake is van onregelmatigheden bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen een onder curatele gestelde cliënt en een advocaat of bij de wijze of kwaliteit van dienstverlening, komt het recht om daarover te klagen toe aan de cliënt/curandus zelf en aan zijn curatoren.

4.6    Gelet op dit alles is klager bij deze klachtonderdelen geen belanghebbende en hij zal daarin kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.7    Klachtonderdeel f ziet op veronachtzaming van belangen van derden. Ook daarbij is klager geen belanghebbende en hij zal ook in dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

Klachtonderdelen d)

4.8    De voorzitter stelt vast dat verweerster klager heeft verzocht om afgifte van eigendommen van de heer M, die zich volgens een mededeling van de curatoren van de heer M bij klager bevonden. Verweerster heeft erop gewezen dat de curatele van de heer M niet in de weg staat aan zijn recht om (in beginsel) vrijelijk te beschikken over zijn persoonlijke eigendommen. In het eerste verzoek heeft verweerster klager geen diefstal verweten. Klager heeft vervolgens te kennen gegeven dat hij niet op het verzoek in zal gaan. Klager heeft daarbij niet laten weten of hij de betreffende spullen in zijn bezit heeft. Verweerster heeft zich hierop op het standpunt gesteld dat sprake is van diefstal of verduistering. Dit standpunt is gelet op de mededeling van de curatoren en de reactie van klager op het verzoek om afgifte niet ontbloot van enige grondslag. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster daarom met het uiten van het verwijt van diefstal gehandeld binnen de marges zoals die voor een behoorlijk handelend advocaat gelden. Klachtonderdeel d is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.9    Verweerster heeft aangevoerd dat de heer M haar heeft meegedeeld dat klager hem heeft toegesproken op de wijze zoals weergegeven in dit klachtonderdeel. Het hiervoor 4.2 weergegeven toetsingskader in aanmerking genomen, geldt dat verweerster af mocht gaan op de mededeling van de heer M over de uitlating van klager. De voorzitter neemt bij het oordeel op dit punt in aanmerking dat klager door de mededeling niet in zijn belangen is geschaad. Klachtonderdeel e is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel g)

4.10    Verweerster heeft aangevoerd dat zij klager niet in procedures heeft betrokken. Klager heeft niet onderbouwd in welke procedure(s) verweerster hem heeft betrokken. Het klachtonderdeel is in zoverre onvoldoende onderbouwd en aldus kennelijk ongegrond.

4.11    De voorzitter begrijpt dat klager zich betrokken voelt bij procedures rondom de situatie van de heer M en daarmee ook bemoeienis heeft. Klager heeft verder gesteld dat, zakelijk weergegeven, de door verweerster ingestelde procedures voor hem en voor de andere betrokkenen financieel of anderszins nadeel opleveren. Dit gestelde nadeel, wat daar ook van zij, betekent op zichzelf echter niet dat het instellen van de procedures verweerster tuchtrechtelijk valt te verwijten. Ook in zoverre is klachtonderdeel g kennelijk ongegrond.

Slotsom

4.12    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klager in de klachtonderdelen a, b, c en f met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. Klachtonderdelen d, e en g zijn kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-     klager in klachtonderdelen a, b, c en f kennelijk niet-ontvankelijk;

-     klachtonderdelen d, e en g kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 16 januari 2019.