Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-03-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:48

Zaaknummer

18-834/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klachtonderdeel a niet-ontvankelijk omdat klager slechts een afgeleid belang heeft. De raad is, het hiervoor in 5.1 weergegeven. Klacht voor het overige ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 11 maart 2019

in de zaak 18-834/DH/RO

 

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief en tevens per faxbericht van 2 augustus 2018, aangevuld bij  faxbericht van 15 augustus 2018, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 17 oktober 2018 met kenmerk R 2018/81 edl/dh, door de raad ontvangen op 18 oktober 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 januari 2019. Ondanks deugdelijke oproeping zijn klager en verweerster niet ter zitting verschenen.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het door de raad ontvangen klachtdossier.

 

2    FEITEN

    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager staat de wederpartij bij van een (voormalig) cliënt (hierna: de heer Van B.) van verweerster. Op enig moment (het dossier vermeldt niet wanneer) heeft verweerster zich onttrokken als advocaat van de heer Van B.

2.2    Bij e-mail van 15 augustus 2018 heeft verweerster – met cc aan klager – het Bureau van de Orde onder meer het volgende bericht:

    “(…) Ik heb [klager] een reactie verzonden op zijn mail waarin hij mij

    aansprakelijk stelde met de volgende tekst:

    "Geachte confrère,

    Ik reageer op uw aansprakelijkheidstelling (…)

    Ten eerste zij gesteld, dat ik aanneem dat u hebt bedoeld mij een aansprakelijkstelling toe te zenden en ik zal uw brief dan ook aldus behandelen.

    Ik ontken en betwist dat ik mij jegens u onrechtmatig heb gedragen alsmede de door u gestelde pretense schade.

    Dat u stelt dat door mijn toedoen uw goede naam en imago zijn geschaad verbaast mij overigens, nu het zo blijkt te zijn dat bij het googelen op de zoektermen “[klager] Rotterdam” ik meteen op de eerste pagina kan doorklikken naar een website waar u niet bepaald in positieve zin uit de verf komt. [pagina website] (…)”

2.3    Klager heeft bij e-mail met bijlagen van 4 oktober 2018 aan het Bureau van de Haagse Orde te kennen gegeven dat hij (op 2 augustus 2018) twee berichten tweemaal heeft proberen te faxen naar verweerster. Alle vier de faxberichten zijn niet aangekomen.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. 

a)     Verweerster treedt op, op basis van “no cure no pay”, in elk geval verdenkt klager verweerster daarvan. 

b)     Verweerster heeft klager gedreigd met gebruikmaking van het tuchtrecht.

c)    Verweerster heeft zich, voorafgaand aan een zitting, niet aan klager voorgesteld en evenmin hem de hand geschud.

d)    Verweerster heeft geen afschrift aan klager gezonden van de door haar namens haar (voormalige) cliënt (de heer Van B.) ingediende klacht tegen klager.

e)    Verweerster heeft klager evenmin een afschrift verstuurd van haar onttrekking als advocaat van haar (voormalige) cliënt (de heer Van B.).

f)    Het kantoor van verweerster is niet, althans slecht bereikbaar per fax.

g)    Nadat klager verweerster aansprakelijk had gesteld, heeft zij zich met haar e-mail van 3 augustus 2018 onnodig grievend uitgelaten tegen klager.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster voert verweer en betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

Ten aanzien van klachtonderdeel a)

4.2    Verweerster heeft betoogd dat het klager niet aangaat welke afspraken zij met haar cliënt maakt. Daarnaast is onduidelijk waarom klager vermoedt dat verweerster op basis van no cure no pay zou werken.

Ten aanzien van klachtonderdeel b)

4.3    Verweerster heeft op 15 juni 2018 aan klager een e-mail verstuurd in het kader van een klacht die voormalig cliënt van verweerster (de heer Van B.) tegen klager heeft ingediend. Uit praktische overwegingen heeft zij klager in de gelegenheid willen stellen om zich te onttrekken aan de zaak om zo een klacht tegen hem te voorkomen en niet om het tuchtrecht als machtsmiddel in te zetten.

Ten aanzien van klachtonderdeel c)

4.4    Verweerster was nog in gesprek met haar cliënt toen de zaak werd

    uitgeroepen, zodoende was het er niet van gekomen om zich aan klager voor te stellen en hem de hand te schudden. Er was derhalve geenszins sprake  van enige vorm van opzet, aldus verweerster.

Ten aanzien van klachtonderdelen d en e)

4.5    Verweerster erkent dat zij klager geen afschrift van haar brief aan de deken 

van 22 juni 2018 aan klager heeft gestuurd, noch van haar onttrekking. Omdat de Raad van de Orde altijd diezelfde dag nog een afschrift aan de betrokken advocaat zendt, zou de toezending van nog een afschrift aan klager dubbelop zijn, aldus verweerster. Aldus is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen, aldus  verweerster.

Ten aanzien van klachtonderdeel f)

4.6    Volgens verweerster is haar kantoor gewoon per fax bereikbaar, terwijl het

niet bereikbaar zijn per fax ook niet klachtwaardig is.

Ten aanzien van klachtonderdeel g)

4.7    Verweerster betwist dat zij met haar e-mail van 3 augustus 2018 in reactie op de door klager toegezonden aansprakelijkheidstelling onnodig grievend is geweest.

 

5    BEOORDELING

5.1    Bij de beoordeling van deze klacht moet voorop worden gesteld dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

5.2    De raad toetst het handelen of nalaten van een advocaat aan artikel 46 van de Advocatenwet. Dit artikel bevat toetsingsnormen voor de tuchtrechtspraak waaraan advocaten zijn onderworpen. Eén van de toetsingsnormen is dat er sprake is van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De gedragsregels kunnen worden gezien als een uitwerking van dit toetsingscriterium. De gedragsregels zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat voor zijn handelen bij de uitoefening van de praktijk, en dienen tevens als richtlijn voor de tuchtrechter. Een deel van de gedragsregels  dient  voor het in stand houden van een onderlinge verhouding van welwillendheid en vertrouwen tussen advocaten. Deze verhouding verdient bescherming omdat zij mede strekt tot bevordering van een goede beroepsuitoefening. Gedragingen die daaraan af doen, betamen een behoorlijk advocaat niet.

Klachtonderdeel a)

5.3    Vast staat dat klager de wederpartij van een voormalig cliënt van verweerster heeft bijgestaan, hetgeen met zich brengt dat hij in die hoedanigheid slechts een afgeleid belang heeft. De raad is, het hiervoor in 5.1 weergegeven toetsingskader in aanmerking genomen, van oordeel dat klager daarom niet-ontvankelijk is in dit klachtonderdeel.

Klachtonderdeel b)

5.4    Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij heeft gedreigd met het indienen van een klacht tegen klager en dat zij daarmee het tuchtrecht als een machtsmiddel heeft gebruikt. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft klager de gegrondheid van zijn verwijt niet, althans onvoldoende van feitelijke onderbouwing voorzien en of op andere wijze aannemelijk gemaakt. Gelet hierop is de klacht naar het oordeel van de raad ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.5    Klachtonderdeel c ziet op de wijze waarop verweerster klager voorafgaand aan een zitting zou hebben bejegend. Bij de beoordeling van een klacht over de bejegening stelt de raad voorop dat verwijten omtrent inhoud en wijze van bejegening zich moeilijk op hun juistheid laten beoordelen. Wanneer over de (interpretatie van de) bejegening verschil van mening bestaat, zoals in dit geval, betekent dit dat de raad bij de beoordeling met betrekking tot de aanname van feiten terughoudendheid in acht moet nemen. Gelet op deze terughoudendheid bij de beoordeling staat voor de raad niet vast dat verweerster klager onprofessioneel heeft bejegend. De raad zal dit klachtonderdeel eveneens ongegrond verklaren.

Klachtonderdelen d en e)

5.6    Vanwege de onderlinge samenhang worden de klachtonderdelen d  en e gezamenlijk behandeld.

5.7    Onweersproken is dat verweerster aan klager geen afschrift heeft verzonden van haar brief van 22 juni 2018, inhoudende een namens haar (voormalige) cliënt (de heer Van B.) ingediende klacht tegen klager bij de deken. Evenmin heeft verweerster klager schriftelijk te kennen gegeven dat zij zich als advocaat van de heer Van B. in het onderliggende geschil zou onttrekken. Naar het oordeel van de raad was het zorgvuldiger geweest als verweerster klager wel (schriftelijk) had geïnformeerd over de namens haar (voormalige) cliënt  ingediende klacht tegen klager en over haar onttrekking.  Het voert echter te ver om verweerster daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdelen d en e zijn mitsdien ongegrond.

Klachtonderdeel f)

5.8    Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat haar kantoor voortdurend (per fax) onbereikbaar is. Uit het klachtdossier blijkt dat klager op 2 augustus 2018 tussen 10.38 uur en 11.47 uur heeft geprobeerd om een tweetal berichten tweemaal te faxen naar het kantoor van verweerster, maar dat die verzendingen niet zijn gelukt. Hoewel uit het voorgaande volgt dat het kantoor van verweerster op die dag tijdelijk (per fax) niet bereikbaar is geweest, kan daarmee niet worden gezegd dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet hierop is ook dit klachtonderdeel naar het oordeel van de raad ongegrond.

Klachtonderdeel g)

5.9    Onweersproken is dat verweerster op de aansprakelijkheidstelling van klager, heeft gereageerd met haar e-mail van 3 augustus 2018 aan klager. In deze e-mail heeft verweerster opgemerkt dat de stelling van klager dat door haar toedoen de goede naam en imago van klager zou zijn geschaad haar verbaast, waarbij zij heeft verwezen naar de gewraakte webpagina. De raad is van oordeel dat met de verwijzing door verweerster naar de gewraakte webpagina niet kan worden gezegd dat zij daarmee de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden. Immers, het staat verweerster vrij om haar standpunt onder woorden te brengen. Dat klager de (inhoud van voornoemde) e-mail van verweerster wellicht als onwelgevallig of ergerlijk heeft ervaren kan zo zijn, maar dat is onvoldoende om te kunnen oordelen dat sprake is geweest van onnodig grievende bewoordingen door verweerster. Bovendien is de mail van verweerster enkel naar klager zelf gestuurd. Klachtonderdeel g is eveneens ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a niet-ontvankelijk;

-    verklaart klachtonderdelen b, c, d, e, f en g ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning en P. Rijpstra,

leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken in het openbaar

op 11 maart 2019.