Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-04-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2019:43
Zaaknummer
18-583/DH/RO
Inhoudsindicatie
Klagers zijn niet – ontvankelijk in hun klacht. Klaagster is één van de vijf aandeelhouders van E. B.V. is. De klacht ziet primair op de verhouding tussen verweerder en zijn cliënte E. B.V. en de onderhavige klacht is niet (mede) namens E. B.V. ingediend. Klager als bestuurder van F. B.V. en klaagster als voormalig bestuurder en aandeelhouder van E. B.V. kunnen zeker enig belang hebben bij de onderhavige klacht maar dit betreft ‘slechts’ een afgeleid, en dus geen zelfstandig belang. Er is voor klagers derhalve geen tuchtrechtelijke ingang
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 1 april 2019
in de zaak 18-583/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
1 klaagster
gevestigd te Weesp
2. klager
wonende te Haarlem
tegen:
advocaat te Rotterdam
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 29 december 2017 heeft klager mede namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 2 juli 2018, door de raad ontvangen op dezelfde dag, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 februari 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen klachtdossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager is (enig) bestuurder van klaagster (hierna ook: F. BV).
2.2 Bij arbeidsovereenkomst van 1 oktober 2008 is klager bij Echo Pharmaceuticals B.V. (hierna E. B.V.). in dienst getreden voor bepaalde tijd in de functie van CEO.
2.3 Per 1 oktober 2009 was klager bij E. B.V. werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Voorts is per 1 oktober 2009 F. B.V. benoemd als bestuurder van E. B.V..
2.4 Per 1 april 2007 is mevrouw F. in dienst getreden bij E. B.V. Begin 2017 was zij, evenals F. B.V., bestuurder van E. B.V.
2.5 E. B.V. had vijf aandeelhouders, waaronder F. B.V.
2.6 Eind 2016 is er tussen F.B.V. en mevrouw F. enerzijds en de overige aandeelhouders van E. B.V. anderzijds frictie ontstaan over onder meer de financiële voortgang van E. B.V..
2.7 Bij aandeelhoudersbesluit van 22 februari 2017 buiten vergadering is F. B.V. ontslagen als bestuurder van E. B.V. en is mevrouw T. benoemd tot bestuurder.
2.8 Mevrouw T. heeft zich in maart 2017 tot verweerder gewend voor arbeidsrechtelijk advies. Bij brief van 24 maart 2017 gericht aan E. B.V., ter attentie van mevrouw T., heeft verweerder de opdracht bevestigd. Verweerder heeft zijn werkzaamheden (telkens) aan E. B.V. gedeclareerd.
2.9 Bij besluit van 7 juli 2017 heeft de algemene vergadering van aandeelhouders van E. B.V. mevrouw F. ontslagen als bestuurder. Sindsdien is mevrouw T. enig bestuurder van E. B.V. Namens E. B.V. heeft zij bij brief van 7 juli 2017 de arbeidsovereenkomst met mevrouw F. per 1 augustus 2017 opgezegd.
2.10 Op 22 augustus 2017 hebben F. B.V. en mevrouw F. als gewezen bestuurders van E. B.V. een verzoek tot faillietverklaring van deze vennootschap ingediend bij de rechtbank Amsterdam. Bij beschikking van 27 september 2017 heeft de rechtbank Amsterdam dit verzoek afgewezen.
2.11 Op 9 oktober 2017 heeft F. B.V. een verzoekschrift ingediend bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof in Amsterdam (hierna: de Ondernemingskamer), onder meer inhoudende het verzoek om een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken binnen E. B.V. vanaf december 2015. Bij beschikking van 23 februari 2018 heeft de Ondernemingskamer dit verzoek afgewezen.
2.12 Op 1 december 2017 heeft verweerder namens E. B.V. een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Noord-Holland tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met klager. Op 13 februari 2018 heeft de mondelinge behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden. De kantonrechter heeft bij beschikking van 21 februari 2018 de arbeidsovereenkomst tussen E. B.V. en klager met ingang van 1 april 2018 ontbonden. Daarbij heeft de kantonrechter aan klager een transitievergoeding toegekend en E. B.V. veroordeeld tot het uitbetalen van de niet-genoten vakantiedagen. Alle overige vorderingen heeft de kantonrechter afgewezen.
2.13 Bij brief van 29 september 2017 heeft mevrouw F. bij de deken een klacht ingediend over verweerder, omdat hij tekort zou zijn geschoten in zijn taakvervulling, onzorgvuldig zou hebben gehandeld en zou hebben opgetreden voor verschillende opdrachtgevers die niet hetzelfde belang hebben. Deze klacht is op 13 juni 2018 door de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze beslissing is geen verzet ingesteld, zodat die klachtzaak onherroepelijk is afgedaan.
2.14 Op 20 oktober 2017 heeft verweerder aan mevrouw T. een brief verstuurd, waarbij hij zijn declaraties aan E.B.V. in de periode van april 2017 tot en met oktober 2017 heeft meegezonden. Op voornoemde declaraties staat onder meer bij wijze van referentie ‘E/arbeidsrechtelijk advies’ genoemd. Voorts volgt uit voornoemde brief dat VG B.V. een bedrag ter hoogte van € 30.000,- heeft betaald en dat verweerder twee opties aandraagt tot terugbetaling aan VG B.V. door E. B.V. Tot slot blijkt uit deze brief dat verweerder de declaratie inzake het arbeidsrechtelijke geschil met klager niet heeft meegestuurd, maar dat hiervoor tussen hem en mevrouw T. nog een nader vast bedrag zal worden overeengekomen.
2.15 Op 24 december 2017 heeft klager namens E. B.V. aangifte gedaan van oplichting en valsheid in geschrifte door verweerder.
2.16 Bij brief van 29 december 2017 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.
a) Verweerder is tekort geschoten in zijn taakvervulling en heeft, meer specifiek, frauduleus gehandeld.
b) Verweerder heeft als advocaat verschillende opdrachtgevers met tegenstrijdige belangen bediend, zodat sprake is van een klachtwaardige verstrengeling van belangen.
3.1 Volgens klagers heeft verweerder werkzaamheden voor VG. B.V. verricht, terwijl hij meerdere declaraties heeft ingediend bij E. B.V..
3.2 De stellingen die klagers aan de klacht ten grondslag hebben gelegd zullen hierna, voor zover van belang, nader worden besproken.
4 VERWEER
4.1 Primair stelt verweerder dat klagers niet-ontvankelijk zijn in de klacht jegens verweerder nu zij daar geen rechtstreeks belang bij hebben. Voor zover klagers toch ontvankelijk zijn in de klacht, voert verweerder onder meer het volgende verweer tegen de klacht van klagers.
4.2 Verweerder betwist frauduleus te hebben gehandeld. In mei 2017 heeft VG B.V. een voorschot betaald ten behoeve van E. B.V. ter zake de door verweerder te verrichten arbeidsrechtelijke werkzaamheden voor E. B.V. Dit was echter een voorwaardelijke betaling die E. B.V. uiteindelijk heeft terug betaald aan VG B.V.
4.3 Anders dan klagers stellen heeft verweerder de arbeidsrechtelijke belangen van E. B.V. behartigd tegen onder meer klager (als werknemer van E. B.V.) en mevrouw F.
4.4 Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.
5 BEOORDELING
5.1 Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat klagers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de klacht tegen verweerder. In dit kader overweegt de raad dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn eigen belang is getroffen of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De raad zal de ontvankelijkheid van klagers aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen.
5.2 Uit het klachtdossier en het verhandelde ter zitting volgt dat F B.V. één van de vijf aandeelhouders van E. B.V. is. De raad constateert dat de klacht primair ziet op de verhouding tussen verweerder en zijn cliënte E. B.V. en dat de onderhavige klacht niet (mede) namens E. B.V. is ingediend. Klager als bestuurder van F. B.V. en klaagster als voormalig bestuurder en aandeelhouder van E. B.V. kunnen zeker enig belang hebben bij de onderhavige klacht maar dit betreft ‘slechts’ een afgeleid, en dus geen zelfstandig belang. Er is voor klagers derhalve geen tuchtrechtelijke ingang.
5.3 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat klagers niet-ontvankelijk zijn in de klacht.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart klagers niet ontvankelijk in de klacht jegens verweerder.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en P.O.M. van Boven-de Groot, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 april 2019.