Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-04-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2019:41
Zaaknummer
18-627/DH/DH
Inhoudsindicatie
Verzetbeslissing. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 1 april 2019
in de zaak 18-627/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 10 oktober 2018 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 15 maart 2018 heeft klager bij verweerder, in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, een klacht over verweerder ingediend.
1.2 Bij beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 13 april 2018 is de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) aangewezen voor het onderzoek naar de klacht.
1.3 Bij brief aan de raad van 30 juli 2018 met kenmerk K083 2018 12/ak, door de raad ontvangen op 31 juli 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.4 Bij beslissing van 10 oktober 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 10 oktober 2018 is verzonden aan klager.
1.5 Bij brief van 23 oktober 2018, ontvangen door de raad per e-mail op 23 oktober 2018 en per post op 24 oktober 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.6 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 4 februari 2019 in aanwezigheid van verweerder. Klager is met bericht vooraf niet verschenen.
1.7 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet zich richt en van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gegrond, alsmede van het verzetschrift van klager van 23 oktober 2018.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Op 7 december 2015 heeft tussen verweerder in zijn hoedanigheid van deken en de Belastingdienst een bespreking plaatsgevonden. Tijdens deze bespreking heeft verweerder mr. M., belastinginspecteur, en een collega van hem geïnformeerd over de mogelijkheid een klacht in te dienen.
2.2 De Belastingdienst en mr. M. hebben bij brief van 10 december 2015 een klacht tegen klager ingediend bij verweerder. Verweerder heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar aanleiding van de klacht. Deze klacht is bij beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de Raad) in alle onderdelen ongegrond verklaard.
2.3 De Belastingdienst, mr. M.en verweerder hebben tegen de beslissing hoger beroep ingesteld.
2.4 Bij beslissing van 9 maart 2018 heeft het Hof van Discipline de beslissing van de Raad vernietigd voor zover de klachtonderdelen a en d daarin ongegrond zijn verklaard en de Belastingdienst in die klachtonderdelen alsnog niet ontvankelijk verklaard. Voor het overige is de beslissing van de Raad door het Hof bekrachtigd.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij als advocaat en in zijn functie van deken de integriteit van het dekenaat heeft ondermijnd door misbruik te maken van zijn positie en van zijn bevoegdheden, alsmede zich jegens klager als advocaat heeft misdragen en heeft getracht klagers integriteit te schenden.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop die berust, niet kan verenigen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert gemotiveerd verweer, op welk verweer de raad hierna voor zover nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Het karakter van de procedure waarbij verzet tegen een voorzittersbeslissing is ingesteld brengt met zich dat er ter zitting primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in die voorzittersbeslissing. De inleidende klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn.
5.2 De raad stelt voorop dat het optreden van de deken in zijn functie niet onder tuchtrechtelijke controle staat, behoudens het uitzonderlijke geval dat de deken bij het uitoefenen van die functie zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen, dat hij geacht moet worden zich schuldig te hebben gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
5.3 In het onderhavige geval is noch uit de stukken, noch anderszins gebleken dat verweerder zich in zijn functie als deken aan een handelwijze schuldig heeft gemaakt, die maakt dat hem terecht het onder 5.2 omschreven verwijt kan worden gemaakt.
5.4 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden derhalve niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
5.5 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en P.O.M. van Boven - de Groot, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 april 2019.