Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-04-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:74

Zaaknummer

18-713/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft klaagster ten onrechte heeft gedagvaard in kort geding, strekkende tot oplegging van een contactverbod en een straatverbod met haar voormalig schoonouders. Gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het nodeloos aangespannen kort geding en de hierin betrokken stellingen en gebezigde bewoordingen heeft verweerster de echtscheiding tussen de (ex-)echtgenoten onnodig gepolariseerd, terwijl het juist op de weg van verweerster had gelegen om in een dergelijke vaak emotionele kwestie een bepaalde mate van professionele terughoudendheid te betrachten en zo mogelijk alternatieven aan te dragen om de situatie te de-escaleren. Dit alles tezamen maakt dat de raad van oordeel is dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 1 april 2019

in de zaak 18-713/DH/DH

 

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 12 februari 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 22 augustus 2018 met kenmerk K040 2018 ar/ak, door de raad ontvangen op 24 augustus 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 februari 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier alsmede van de e-mails met bijlagen van klaagster van 19 en 31 januari 2019.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster is sinds januari 2015 verwikkeld (geweest) in een echtscheidingsprocedure. In deze (en aanverwante) procedure(s) wordt de echtgenoot van klaagster (hierna: de man) bijgestaan door verweerster.

2.2    Klaagster wordt in de echtscheidingsprocedure bijgestaan door mr. B.

2.3    In zijn e-mail van 24 januari 2015 heeft de man aan klaagster het volgende geschreven:

“(…) Na overleg met [verweerster] en er over nagedacht te hebben kies ik ervoor om via advocaten de scheiding te regelen. Met behulp van twee advocaten spreken wij af ons in te zetten om in overleg de scheiding te regelen.

Mijn motivatie: wij hebben in het verleden de nodige discussies gehad, therapie in het verleden is onsuccesvol gebleken en er is veel ruimte tussen wat jij en ik wil/bereid zijn om te doen. Verder is er het praktisch punt dat jij in NL bent en ik in KSA. Het inschakelen van advocaten wil niet zeggen dat wij een gevecht aangaan; de advocaten zorgen ervoor dat wij overleggen. Mediation is om de voorliggende redenen naar mijn idee niet de aangewezen weg (…)”

2.4    Verweerster heeft namens de man, die hierin optrad als gemachtigde van zijn ouders, op enig moment in 2017 (uit het klachtdossier blijkt niet wanneer) klaagster in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland. Dit kort geding strekte ertoe om aan klaagster een contactverbod met de ouders van de man en een straatverbod voor de woning van de ouders van de man op te leggen.

2.5    In de conceptdagvaarding ten behoeve van het in randnummer 2.4 genoemde kort geding staat onder meer het volgende vermeld:

    “ (…)

    12. Vanwege hun hoge leeftijd zijn de [ouders van de man] kwetsbaar en hebben zij zeer veel last van de stress die de ongevraagde en ongewenste pogingen tot contact van [klaagster] hen oplevert. De [ouders van de man] ervaren de pogingen van [klaagster] om contact met hen te krijgen als stalking en lastigvallen. Dit veroorzaakt bij hen veel onrust en maakt emoties los, in het bijzonder bij [moeder van de man] die in het afgelopen jaar meerdere keren is getroffen door een TIA. Zij wensen derhalve van verdere pogingen tot contact verschoond te blijven.

    13. Ook hebben zij er belang bij dat hun verzorgers niet langer door de acties van [klaagster] belemmerd worden in het leveren van de zorg waarvoor zij zijn ingehuurd en dat zij niet langer betrokken worden in een kwestie die hen niet aangaat en waarmee zij niet belast dienen te worden. (…)”

2.6    In dit kort geding heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van 30 november 2017 de vorderingen van de man afgewezen en hem veroordeeld in de door klaagster gemaakte proceskosten. De voorzieningenrechter heeft onder andere het volgende overwogen:

“(…)

4.3    Een straat- en contactverbod vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo’n inbreuk kunnen rechtvaardigen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Weliswaar is niet betwist door [de man],en derhalve niet in geschil tussen partij en dat

[klaagster]:

-    op 3 september 2015 een mail heeft gestuurd aan de ouders;

- op 24 december 2015 een bezoek heeft gebracht aan de ouders;

- in het voorjaar van 2016 eenmalig contact heeft opgenomen met de ouders en broer van [de man];

-    na verkoop van de woning in mei 2017 twee keer spullen heeft gebracht bij de ouders;

-    op 10 augustus 2017 op uitnodiging de ouders heeft bezocht en later een brief heeft afgegeven;

op 24 augustus 2017 de ouders heeft gebeld om hen te condoleren met het overlijden van tante [naam tante], maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn dit onvoldoende feiten en omstandigheden waaruit volgt dat er sprake is van “stalking” en/of lastigvallen die noodzaken tot het opleggen van het gevorderde straat- en contactverbod. Temeer daar  [klaagster] mantelzorger is geweest voor de ouders en zij de moeder is van de kleinkinderen van de ouders. De voorzieningenrechter zal de vordering dan ook afwijzen.

4.4 Niet alleen omdat eisers in het ongelijk worden gesteld, maar ook vanwege het feit dat onderhavig kort geding naar het oordeel van de voorzieningenrechter onnodig aanhangig is gemaakt, ziet de voorzieningenrechter aanleiding een kostenveroordeling uit te spreken.

(…)”

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij klaagster ten onrechte in kort geding heeft gedagvaard. Bovendien heeft  verweerster de stellingen van de man niet geverifieerd alvorens dit kort geding te starten, aldus klaagster.

3.2    Ter toelichting heeft klaagster naar voren gebracht dat zij het kort geding als zeer grievend heeft ervaren omdat zij altijd goed contact heeft gehad met de ouders van de man en als mantelzorger voor hen heeft gezorgd. Daar komt bij dat de schriftelijke toonzetting en woordkeus die verweerster in, in het bijzonder, de kort gedingdagvaarding,  gebruikt, een onjuist en negatief beeld van klaagster schetsen. Met name de suggestie dat klaagster een aandeel zou hebben in de precaire gezondheidssituatie van de ouders van de man ervaart klaagster als kwetsend. Juist vanwege de echtscheidingsprocedure heeft klaagster in de afgelopen jaren slechts enkele malen contact met de ouders van de man gehad.

3.4    Ook heeft verweerster geen enkele poging ondernomen om de echtscheiding in der minne te regelen.

3.5    De stellingen die klaagster verder aan haar klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klaagster en voert daartoe onder meer het volgende verweer.

4.2    Verweerster erkent dat de echtscheiding niet soepel verloopt, maar betwist dat dit te wijten is aan haar optreden als advocaat van de wederpartij.

4.3    In het kader van de kort gedingprocedure heeft verweerster telefonisch en per e-mail contact gehad met haar cliënt en zijn broer en heeft zij het medisch dossier van de moeder  ingezien. Ter zitting heeft verweerster nog toegelicht dat zij in dit kader tevens contact heeft gehad met de (directeur van de) verzorgingsinstelling waar de ouders verblijven en dat haar toen is gebleken dat ook de verzorgingsinstelling zich over klaagster beklaagde. Dit alles heeft gemaakt dat verweerster de kort geding procedure is gestart.

4.4    Dat klaagster bepaalde schriftelijke stellingnames en bewoordingen van verweerster in de procedures als onnodig grievend heeft ervaren, vindt verweerster spijtig. Volgens verweerster heeft zij enkel de bedoeling gehad om te benadrukken dat het om kwetsbare ouderen gaat, die ten gevolge van spanningen eerder gezondheidsproblemen krijgen.

4.5    Het verwijt van klaagster dat verweerster tegen mediation zou zijn is onterecht. Minnelijk overleg kan immers op meerdere manieren plaatsvinden. De omstandigheid dat de man in Saoudi-Arabië woont bemoeilijkt evenwel een minnelijk traject.

4.6    Voor het overige wordt op het verweer van verweerster hierna waar nodig ingegaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van haar cliënt te behartigen op een wijze die haar, in overleg met haar cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan zij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van haar cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat haar cliënt haar verschaft en dat zij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.

5.2    In de kern komt het verwijt dat klaagster verweerster maakt er op neer dat deze klaagster ten onrechte heeft gedagvaard in kort geding, strekkende tot oplegging van een contactverbod en een straatverbod.

5.3    Op basis van het klachtdossier en het verhandelde ter zitting stelt de raad vast dat er in de periode van september 2015 tot en met augustus 2017 (acht) contactmomenten zijn geweest tussen klaagster en de ouders van de man. Het laatste contact vond plaats op 24 augustus 2017. Om en nabij dit laatste contactmoment is verweerster de kort gedingprocedure gestart. Op 14 november 2017 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaats gevonden. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter op 30 november 2017 vonnis gewezen.

5.4    In dit verband heeft verweerster ter zitting aangevoerd dat zij de kort gedingprocedure mede is gestart omdat (ook) vanuit de zorginstelling een signaal over klaagster kwam. Omdat uit de daarop betrekking hebbende stukken in het klachtdossier niet kan worden afgeleid dat verweerster reeds in de kort gedingprocedure dit standpunt heeft betrokken, kan de raad de juistheid daarvan niet vaststellen. De raad houdt het ervoor dat verweerster deze procedure is begonnen aan de hand van de informatie die zij van haar cliënt heeft verkregen en de inzage van het medische dossier van de moeder van de man.

5.5    Uit het onder randnummer 2.6 vermelde vonnis volgt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter er geen grond was voor de stelling van verweerster dat klaagster zich schuldig zou hebben gemaakt aan stalking en of het lastig vallen van de ouders van de man. Voorts heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het kort geding onnodig aanhangig is gemaakt, hetgeen wordt geïllustreerd doordat de voorzieningenrechter  een kostenveroordeling aan de man heeft opgelegd.

 

5.6    Ten aanzien van het verwijt van klaagster dat verweerster zich in de kort gedingprocedure onnodig grievend over haar heeft uitgelaten overweegt de raad het volgende. Aan het voeren van een gerechtelijke procedure is inherent dat partijen het niet met elkaar eens zijn en dat de stellingen van de wederpartij worden betwist. In beginsel geldt dat (scherpe) bewoordingen en stellingnames zoals door verweerster gebruikt in dat kader zijn toegestaan en moeten worden bezien in het licht van en binnen de context van het gevoerde debat, een en ander mits  daarvoor voldoende onderbouwing en/of rechtvaardiging bestaat. Gelet op de overwegingen van de voorzieningenrechter in het in randnummer 2.6 genoemde vonnis was van een dergelijke onderbouwing of rechtvaardiging ten aanzien van bedoelde stellingen en uitlatingen in kort geding onvoldoende sprake.

5.7    Wat betreft de stelling van klaagster dat verweerster geen enkele poging heeft ondernomen om tot een minnelijke schikking te komen, overweegt de raad dat op basis van het klachtdossier niet kan worden beoordeeld of verweerster haar cliënt daarover (voldoende) heeft geadviseerd. De raad neemt daarbij in aanmerking dat overleg op dit punt en de daarbij behorende adviezen onder de vertrouwelijkheid die de relatie van de advocaat met haar cliënt beheerst vallen. Evenwel is de raad van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, waaronder het nodeloos aangespannen kort geding en de hierin betrokken stellingen en gebezigde bewoordingen verweerster de echtscheiding tussen de (ex-)echtgenoten onnodig heeft gepolariseerd, terwijl het juist op de weg van verweerster had gelegen om in een dergelijke vaak emotionele kwestie een bepaalde mate van professionele terughoudendheid te betrachten en zo mogelijk alternatieven aan te dragen om de situatie te de-escaleren. De raad neemt daarbij in aanmerking dat zeker in familierechtelijke kwesties ook andere belangen, zoals in het onderhavige geval de individuele belangen van de (hoogbejaarde) ouders van de man, in het geding kunnen zijn alsmede dat emoties hoog kunnen oplopen.

5.8    Al deze omstandigheden samen en in onderlinge samenhang beschouwd,   bezien tegen de achtergrond van met name de onnodig aanhangig gemaakte kort gedingprocedure, is de raad van oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.9    Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht gegrond is.

 

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op de aard en de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan alsmede gelet op het “schone” tuchtrechtelijke verleden van verweerster, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50 reiskosten  van klaagster,

b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)  € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerster moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5    Verweerster moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4 ;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en P.O.M. van Boven-de Groot, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 april 2019.