Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-05-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:77
Zaaknummer
19-083/DB/LI
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Advocaat heeft zijn cliënt willen behoeden voor het innemen van een ongeloofwaardig standpunt en heeft daarmee gehandeld in het belang van zijn cliënt.
Inhoudsindicatie
Een advocaat doet er verstandig aan om een intrekking van de opdracht door zijn cliënt schriftelijk te bevestigen. Nu klager de opdracht in niet mis te verstane bewoordingen heeft beëindigd en vervolgens een jaar niets meer van zich heeft laten horen valt de advocaat ter zake tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 6 mei 2019
in de zaak 19-083/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 14 mei 2018 aan de Nationale Ombudsman heeft klager een klacht ingediend over verweerder. De Nationale Ombudsman heeft de klacht op 4 juni 2018 doorgestuurd naar de deken. Klager heeft de klacht op 8 oktober 2018 mondeling toegelicht bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.
1.2 Bij brief aan de raad van 15 februari 2019 met kenmerk K18-115 , door de raad per email ontvangen op 15 februari 2019 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 april 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken van 15 februari 2019, met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Op 20 november 2015 is klager in supermarkt X staande gehouden op verdenking van diefstal. X heeft aangifte gedaan van winkeldiefstal tegen klager. Zowel door X als door de directie van het winkelcentrum is vervolgens aan klager een winkelverbod opgelegd.
2.2 Klager heeft zich in januari 2016 tot verweerder gewend met het verzoek hem in de strafzaak bij te staan, alsmede inzake het aan klager opgelegde winkelverbod en de aansprakelijkstelling van X voor de door klager geleden schade als gevolg van het staande houden door de beveiliger van X.
2.3 Verweerder heeft bij brief van 11 januari 2015 (bedoeld was 2016) X aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden schade aan zijn jas en immateriële schade ad € 200,- voor het onterecht doen aanhouden en toebrengen van pijn. Verweerder kondigde aan bij gebreke van een reactie binnen 10 dagen zich vrij te achten tot het treffen van rechtsmaatregelen.
2.4 De advocaat van X heeft per email van 21 januari 2016 de aansprakelijkheid van X betwist. Verweerder antwoordde per email van 25 januari 2016 onder meer het volgende : “Client is wel degelijk geslagen en heeft letsel opgelopen. (…..) Wat hier ook allemaal van zij kunt u mij berichten of de dagvaarding op uw kantooradres kan worden uitgebracht.”
2.5 Op 18 mei 2017 heeft een zitting bij de politierechter plaatsgevonden. De politierechter heeft bij mondeling vonnis d.d. 18 mei 2017 klager veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 200,00, subsidiair 4 dagen hechtenis waarvan € 100,00 voorwaardelijk, subsidiair 2 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2.6 Klager heeft na de uitspraak van de politierechter op 18 mei 2017 te kennen gegeven geen gebruik meer te willen maken van de diensten van verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
hij de belangen van klager in een strafzaak en een letselschadezaak niet naar behoren heeft behartigd. Verweerder heeft klager in de strafzaak tegengewerkt en in de letselschadezaak ten onrechte geen camerabeelden opgevraagd en ondanks zijn toezegging geen actie ondernomen. Uiteindelijk heeft verweerder niets meer van zich laten horen.
4 VERWEER
Het verweer luidt –zakelijk weergegeven- als volgt.
4.1 Er was geen sprake van een letselschadezaak. Verweerder heeft klager wel bijgestaan in een strafzaak, waarin klager werd verdacht van winkeldiefstal, alsmede inzake een aan klager opgelegd winkelverbod en een aansprakelijkstelling. Verweerder heeft X bij brief van 11 januari 2015 (bedoeld was 2016) aansprakelijk gesteld voor de door klager ten gevolge van mishandeling geleden schade. Verweerder heeft met zijn email van 25 januari 2016 enkel druk willen uitoefenen op de wederpartij. Verweerder heeft met klager besproken dat in de kwesties van het winkelverbod en de aansprakelijkstelling eerst de afloop van de strafzaak zou worden afgewacht alvorens hierin verdere stappen ondernemen. Verweerder heeft nimmer aan klager toegezegd een dagvaarding te laten uitgaan. Klager is tijdens gesprekken voldoende geïnformeerd, maar hij ging zijn eigen weg.
4.2 Naar het oordeel van verweerder zou het standpunt van klager (dat goederen uit het plafond waren komen vallen) niet tot succes in de strafzaak leiden. Klager heeft zich tijdens de zitting niet gehouden aan het vooraf tussen klager en verweerder afgesproken plan van aanpak ter zitting. Verweerder heeft daarom ter zitting klager even aangetikt, waarop deze op stond en verderop ging zitten. Daarop heeft verweerder om een schorsing gevraagd. Nadat het vonnis was uitgesproken, heeft verweerder klager te kennen gegeven dat de veroordeling aan zijn gedrag ter zitting te wijten was. Klager werd toen boos op verweerder en wenste niet langer van zijn diensten gebruik te maken. Daarna heeft geen inhoudelijk contact meer plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Verweerder heeft klager in de strafzaak op juiste wijze geadviseerd, maar klager heeft een andere keuze gemaakt.
5 BEOORDELING
5.1 Vast staat dat klager verweerder opdracht heeft verleend om hem bij te staan in de strafzaak. Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat de opdracht van klager breder was dan enkel het verlenen van rechtsbijstand in de strafzaak. Verweerder heeft de wederpartij immers aangeschreven in de kwestie van de aansprakelijkstelling voor de door klager geleden schade. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad voldoende aannemelijk gemaakt dat het verstandig was om met het oog op de aanpak in de civiele zaak eerst de afloop van de strafzaak af te wachten.
5.2 Het is de taak van een advocaat om in overleg met zijn cliënt te bepalen met welke aanpak de behandeling van de zaak het beste is gediend. Daarbij geldt dat het de verantwoordelijkheid van de advocaat is om de mogelijkheden en onmogelijkheden in de zaak in kaart te brengen. Verweerder heeft de aanpak van de strafzaak met klager besproken en hem onder meer voorgehouden dat diens stelling dat er goederen uit het plafond waren komen vallen door de rechter naar verwachting ongeloofwaardig zou worden bevonden. Toen klager desalniettemin ter zitting naar voren bracht dat de goederen uit het plafond waren komen vallen heeft verweerder klager hierop geattendeerd en om een schorsing van de zitting verzocht. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad voldoende aannemelijk gemaakt dat hij klager heeft willen behoeden voor het doen van een ongeloofwaardige uitspraak en dat hij daarmee in het belang van klager heeft gehandeld. De raad volgt de stelling van klager dat verweerder hem in de strafzaak heeft tegengewerkt dan ook niet.
5.3 Klager verwijt verweerder voorts dat hij de camerabeelden niet heeft opgevraagd. Uit de aan de raad overlegde stukken blijkt dat er geen camerabeelden waren, zodat verweerder deze niet heeft kunnen opvragen.
5.4 Vast staat dat de zitting in de strafzaak op 18 mei 2017 heeft plaatsgevonden en dat klager na afloop van de zitting heeft gezegd geen gebruik meer te willen maken van de diensten van verweerder. Hierna heeft verweerder geen actie meer ondernomen in de zaak van klager. Van een advocaat mag worden verwacht dat deze, ook indien de cliënt de advocaat/cliënt relatie beëindigt, om misverstanden te voorkomen de intrekking van de opdracht schriftelijk aan zijn cliënt bevestigt. Vast staat echter dat klager zich na de zitting in de strafzaak in niet mis te verstane bewoordingen over de beëindiging van de opdracht heeft uitgelaten en dat hij vervolgens een jaar niets van zich heeft laten horen, tot aan de indiening van de klacht bij de Nationale Ombudsman in mei 2018. Hoewel het op de weg van verweerder had gelegen de intrekking van de opdracht ook schriftelijk aan klager te bevestigen, valt hem hiervan onder voormelde omstandigheden tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.
5.5 De raad is op grond van al het bovenstaande van oordeel dat de klacht ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans , voorzitter, mrs. W.A.A.J. Fick-Nolet en H.C.M. Schaeken , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2019.
Griffier Voorzitter