Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-05-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:69
Zaaknummer
19-088
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Dat verweerster gebruik maakt van een mistige bedrijfsconstructie wordt betwist en is de voorzitter overigens ook niet gebleken. Dat verweerster klagers het moeilijk c.q. bijna onmogelijk heeft gemaakt om een passende schadevergoeding te krijgen wordt betwist en kan niet worden vastgesteld. Klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 15 mei 2019
in de zaak 19-088
naar aanleiding van de klacht van:
klager
klaagster
tezamen ook: klagers
tegen
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland van 15 februari 2019 met kenmerk K 17/51, door de raad digitaal ontvangen op 15 februari 2019.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager is verwikkeld geweest in een civiele procedure, waarbij hij is bijgestaan door mr. C. Verweerster is eigenaar en bestuurder van het advocatenkantoor waar mr. C werkzaam is.
1.2 Eind 2010 heeft klager mr. C aansprakelijk gesteld voor een vermeende beroepsfout. Nadien heeft tussen (de advocaat van) klagers en (de advocaat van) mr. C en verweerster overleg plaatsgehad over een minnelijke regeling, hetgeen uiteindelijk niet tot een schikking heeft geleid.
1.3 Bij brief van 27 mei 2017 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) gebruik heeft gemaakt van een mistige bedrijfsconstructie, waardoor zij mr. C in staat heeft gesteld advocaat te zijn onder een dekmantel dat haar kantoor is;
b) het klagers moeilijk c.q. bijna onmogelijk heeft gemaakt om een passende schadevergoeding te krijgen.
3 VERWEER
Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.
4 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
4.1 Klagers verwijten verweerster dat zij gebruik heeft gemaakt van een mistige bedrijfsconstructie, waardoor zij mr. C in staat heeft gesteld advocaat te zijn onder een dekmantel dat haar kantoor is.
4.2 Verweerster betwist dit. Verweerster voert aan dat een Stichting Administratiekantoor enig aandeelhouder is van het advocatenkantoor waarvan zij bestuurder is. Kennelijk is klager van mening dat dit is om hem een hak te zetten. Dat is niet het geval. De constructie is omstreeks 2012 met (de voorganger van) de deken besproken en is louter een interne aangelegenheid die verband houdt met de omstandigheid dat een niet-advocaat binnen het kantoor een managende rol heeft. Het betreft een constructie die is toegestaan in de toepasselijke regelgeving. Voorts is mr. C werkzaam voor het kantoor op basis van een overeenkomst van opdracht. Dat is een constructie die op zichzelf is toegestaan en ook niet ongebruikelijk of opvallend is, zeker niet tegen de achtergrond dat mr. C de oprichter van het kantoor is geweest. Van klachtwaardig handelen is geen sprake, aldus verweerster.
4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Dat verweerster gebruik maakt van een mistige bedrijfsconstructie wordt betwist en is de voorzitter overigens ook niet gebleken. Evenmin is gebleken dat klagers door de bedrijfsconstructie van het kantoor van verweerster (onevenredig) in hun belangen zijn geschaad. Klagers hebben dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.4 Klagers verwijten verweerster dat zij het klagers moeilijk c.q. bijna onmogelijk heeft gemaakt om een passende schadevergoeding te krijgen.
4.5 Verweerster betwist dit. Verweerster voert aan dat er aanvankelijk een regeling was getroffen, maar dat klager die regeling opeens heeft ingetrokken.
4.6 De voorzitter overweegt als volgt. Dat verweerster klagers het moeilijk c.q. bijna onmogelijk heeft gemaakt om een passende schadevergoeding te krijgen wordt betwist en kan niet worden vastgesteld. Het klachtdossier biedt hiervoor geen aanknopingspunten. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
De klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 15 mei 2019.
griffier voorzitter
Bij afwezigheid van mr. P.J. Verdam
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 15 mei 2019.