Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-05-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:102
Zaaknummer
18-984/A/A
Zaaknummer
18-985/A/A
Inhoudsindicatie
Ongegronde klacht van een advocaat over twee andere advocaten (vader en dochter) over overname van een zaak. Gelet op de in de beslissing weergegeven omstandigheden mocht verweerster erop vertrouwen dat zij de zaak van klaagster had overgenomen. Dat verweerster klaagster geen schriftelijk overnameverzoek heeft gestuurd doet hieraan niet af, nu er geen rechtsregel is die voorschrijft dat een overnameverzoek schriftelijk moet worden gedaan. Gedragsregel 28 lid 1 schrijft slechts voor dat overleg moet worden gevoerd. Dat is hier – via verweerder – gebeurd. Het stond verweerster dan ook vrij haar cliënt voorafgaand aan de zitting te bezoeken en hem ter zitting als advocaat bij te staan. Ook verweerder stond het vrij de betreffende cliënt te bezoeken, die al meer dan 20 jaar zijn cliënt is en van wie hij de vertrouwenspersoon is.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 13 mei 2019
in de zaken 18-984/A/A en 18-985/A/A
naar aanleiding van de klachten van:
klaagster
over:
1. verweerster
2. verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 13 maart 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerders.
1.2 Bij afzonderlijke brieven aan de raad van 6 december 2018 met kenmerken 2018-543363 en 2018-565220, door de raad ontvangen op 7 december 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klachten ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klachten zijn gevoegd behandeld zitting van de raad van 1 april 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerders. Verweerster is ter zitting bijgestaan door haar gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brieven van de deken met de bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder staat de heer A sinds begin jaren 90 als strafrecht- en TBSadvocaat bij. Aan de heer A is in 1994 een terbeschikkingstelling (hierna: TBS) opgelegd. De heer A heeft een verstandelijke beperking.
2.2 Op 8 februari 2018 heeft de rechtbank Amsterdam de vordering tot verlenging van de TBS van de heer A aangehouden in afwachting van een voorlopige machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: BOPZ). Dat verzoek is op 1 maart 2018 bij rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) ingediend.
2.3 Op 2 maart 2018 heeft de rechtbank klaagster als advocaat aan de heer A toegevoegd terzake het verzoek van de officier van justitie om een voorlopige machtiging.
2.4 Op 9 maart 2018 heeft verweerder contact opgenomen met de rechtbank en vernomen dat er op 12 maart 2018 de mondelinge behandeling zou plaatsvinden van het verzoek om een voorlopige machtiging en dat klaagster aan de heer A was toegevoegd. Verweerder heeft klaagster diezelfde dag opgebeld en haar verteld dat hij de heer A al jaren als strafrechtadvocaat bijstaat. Verweerder heeft klaagster verzocht de zaak over te dragen aan zijn dochter, verweerster, die, anders dan verweerder, als BOPZ-advocaat bij de Raad voor Rechtsbijstand staat ingeschreven. Klaagster heeft verweerder verzocht haar een schriftelijk overnameverzoek toe te sturen of te doen toen toesturen. Verweerder noch verweerster heeft dat gedaan.
2.5 Op 12 maart 2018 heeft de zitting plaatsgevonden in de instelling waar de heer A verblijft. Zowel klaagster als verweerders waren voorafgaand aan de zitting in de instelling aanwezig en hebben met de heer A gesproken. Ook klaagster en verweerster hebben toen met elkaar gesproken. Klaagster is uiteindelijk weggegaan en verweerster heeft de heer A tijdens de zitting bijgestaan. De bijstand bestond uit ‘referte’. Dit met het oog op de bedoeling dat de TBS van de heer A zou worden beëindigd als hij op grond van de Wet BOPZ in een psychiatrisch ziekenhuis opgenomen zou zijn. Verweerder is – op verzoek van de rechter – niet bij de zitting aanwezig geweest. Bij beschikking van 12 maart 2018 heeft de rechtbank de verzochte machtiging tot verblijf van de heer A in de instelling verleend, onder de voorwaarde van opheffing van de TBS.
2.6 Bij e-mail van 12 maart 2018 heeft klaagster verweerster geschreven:
“Hedenochtend heeft u samen met uw vader achter mijn rug om [de heer A] bezocht. U noch uw vader was de advocaat van [de heer A].
U heeft mij niet voor de zitting benaderd, noch heeft u om overname van de zaak verzocht. Volgens het gedragsreglement had u derhalve niet op de zitting mogen verschijnen. Nu u dat wel gedaan heeft handelt u klachtwaardig.
Ik heb in het belang van cliënt afstand van bijstand tijdens de zitting heden gedaan. Ik wens echter geen afstand van de zaak te doen. [De heer A] heeft mij verteld dat hij geen bezwaren heeft als ik zijn raadsvrouw ben. Ik zal daarom de rechtbank verzoeken mij als stamadvocaat van [de heer A] op de advocatenlijst te laten staan.”
2.7 Bij e-mail van diezelfde dag heeft klaagster verweerder geschreven:
“Hedenochtend heeft u samen met uw dochter achter mijn rug om [de heer A] bezocht. U noch uw dochter zijn advocaat van [de heer A].
U heeft mij vrijdag 9 maart jl. telefonisch benaderd met de mededeling dat u strafadvocaat van [de heer A] bent geweest. U heeft mij om overname van het BOPZ dossier verzocht. U wilde de zaak naar uw dochter (…) doorschuiven. Ik heb u verteld dat ik geen bezwaren tegen overname van de zaak heb, mits uw dochter een overnameverzoek naar mij stuurt. In het kader van zorgvuldig handelen moet ik om een overnameverzoek vragen opdat ik moet weten of sprake is van een advocaat die op de BOPZ lijst staan.
Ik heb noch van u, noch van uw dochter – voor de zitting hedenochtend – een verzoek tot overname van de zaak ontvangen. Volgens het gedragsreglement had u derhalve niet op de zitting mogen verschijnen. Nu u dat wel gedaan heeft handelt u klachtwaardig.
Ik heb in het belang van cliënt afstand van bijstand tijdens de zitting heden gedaan. Ik wens echter geen afstand van de zaak te doen. [De heer A] heeft mij verteld dat hij geen bezwaren heeft als ik zijn raadsvrouw ben. Ik zal daarom de rechtbank verzoeken mij als stamadvocaat van [de heer A] op de advocatenlijst te laten staan.”
2.8 Achteraf heeft de heer A via het verplegend personeel verklaard dat hij wil dat verweerster zijn BOPZ-advocaat is.
3 KLACHT
3.1 De klacht over verweerster houdt, zakelijk weergegeven, in dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) zonder toestemming van klaagster rechtstreeks contact heeft gehad met de heer A;
b) heeft nagelaten volgens het overnameprotocol de zaak van klaagster over te nemen;
c) zonder klaagsters instemming, geheel onvoorbereid en zonder dossier of relevante stukken, op de zitting is verschenen.
3.2 De klacht over verweerder houdt, zakelijk weergegeven, in dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
d) zonder toestemming van klaagster naar de zitting is gekomen;
e) zich in klaagsters zaak heeft gemengd uit puur financieel gewin.
4 VERWEER
4.1 Verweerders voeren verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat de advocaat zich in beginsel onthoudt van initiatieven om in een lopende zaak een cliënt van een andere advocaat tot de zijde te maken. Krijgt de advocaat een verzoek de behandeling van een zaak, die reeds bij een andere advocaat in behandeling is, over te nemen, dan voeren deze advocaten onderling overleg met het doel de opvolgende advocaat behoorlijk in te lichten over de stand van de zaak (zie ook Gedragsregel 28 lid 1).
De klacht over verweerster
5.2 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.3 Tussen partijen staat vast dat verweerder op 9 maart 2018 telefonisch contact heeft opgenomen met klaagster met de mededeling dat zijn dochter, verweerster, de zaak van de heer A van haar wilde overnemen. Klaagster heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Wel heeft zij verweerder verzocht om een schriftelijk overnameverzoek. Omdat op het moment van het telefoongesprek er een grote stroomstoring was in Amsterdam en hij in de auto zat, heeft verweerder klaagster meegedeeld dat het op dat moment niet mogelijk was om haar een overnameverzoek te sturen. Volgens verweerder heeft hij klaagster gevraagd om hem een e-mail te sturen zodat hij dat bericht na de stroomstoring en bij terugkomst op kantoor zou kunnen beantwoorden, Klaagster heeft dit niet betwist. Klaagster heeft op 9 maart 2018 en ook op de dagen daarna echter geen e-mail aan verweerder gestuurd. Tussen partijen staat verder vast dat klaagster de heer A na het telefoongesprek met verweerder (en overigens ook daarvoor) niet heeft bezocht en hem ook geen post heeft gestuurd, en dat verweerder en verweerster dat wisten.
5.4 Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien mocht verweerster erop vertrouwen dat zij de zaak van de heer A van klaagster had overgenomen. Klaagster had immers geen bezwaar gemaakt tegen overname van de zaak en heeft na het telefoongesprek op 9 maart 2018 ook niets meer laten horen aan verweerder en de heer A ook niet meer bezocht. Dat verweerster (noch verweerder) klaagster een schriftelijk overnameverzoek heeft gestuurd doet hieraan niet af, nu er geen rechtsregel is die voorschrijft dat een overnameverzoek schriftelijk moet worden gedaan. Gedragsregel 28 lid 1 schrijft slechts voor dat er overleg moet worden gevoerd. Dat is hier – via verweerder die ook advocaat is – gebeurd en klaagster mocht op de mededelingen van verweerder vertrouwen. Het is de raad niet duidelijk wat klaagster verder nog bedoelt met “het overnameprotocol”. Zij heeft dat ook niet toegelicht. Het stond verweerster dan ook vrij om de heer A voorafgaand aan de zitting in de instelling te bezoeken en hem op de zitting als advocaat bij te staan. Dat verweerster onvoorbereid en zonder dossier of (andere) relevante stukken op de zitting zou zijn verschenen is, wat daar verder ook van zij, niet iets waar klaagster over kan klagen.
5.5 De conclusie is dat klachtonderdelen a), b) en c) ongegrond zijn.
5.6 De raad overweegt ten overvloede nog dat klaagster in haar klacht heeft verwezen naar Gedragsregel 25. Zoals verweerster ter zitting terecht heeft opgemerkt ziet die gedragsregel niet op de situatie zoals die hier aan de orde is, maar op het rechtstreeks benaderen van een wederpartij door een advocaat.
De klacht over verweerder
5.7 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.8 Verweerder heeft aangevoerd dat hij in overleg met de heer A, die al meer dan 20 jaar zijn cliënt is en van wie hij de vertrouwenspersoon is, op 12 maart 2018 samen met verweerster naar de zitting is gegaan. Anders dan klaagster veronderstelt, stond het verweerder vrij zijn eigen cliënt te bezoeken en bij te staan als vertrouwenspersoon. Dat verweerder de heer A in de BOPZ-zaak niet als advocaat bijstond en de zitting daarop betrekking had, doet hieraan niet af. Klachtonderdeel d) is ongegrond.
5.9 De klacht dat verweerder zich in de zaak van klaagster heeft gemengd uit financieel gewin is ook ongegrond. Het stond verweerder vrij om klaagster op verzoek van de heer A, die, zoals hiervoor ook al is overwogen, al meer dan 20 jaar zijn cliënt is, te vragen de zaak van de heer A over te dragen aan verweerster.
5.10 Voor zover klaagster er ook nog over klaagt dat verweerder haar geen overnameverzoek heeft gestuurd geldt dat verweerder daartoe niet gehouden was.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachten ongegrond.
Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. R. Lonterman en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2019.
Griffier Voorzitter
Mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 13 mei 2019 verzonden.