Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-03-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:51
Zaaknummer
18-497
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat wederpartij. Advocaat wordt verweten vertrouwelijke adviezen van klager aan zijn cliënte (klaagster) in een procedure te hebben overgelegd. Klacht gegrond. De bescherming van de vertrouwelijkheid van uitgewisselde informatie tussen de rechtzoekende die zich wil beraden op zijn rechtspositie en de advocaat is van essentieel belang in de rechtsstaat. Het verstrekken van juridisch advies is daarmee een essentiële hulpverleningstaak van de advocaat en behoort tot diens specifieke taakuitoefening. De cliënt moet erop kunnen rekenen dat het advies vertrouwelijk blijft. Dat is één van de kernwaarden van de advocatuur. Als advocaat dient verweerder deze kernwaarde als geen ander te kennen. Berisping.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 4 maart 2019
in de zaak 18-497
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
en
klager
hierna tezamen ook: klagers
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 14 april 2017 hebben klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 25 juni 2018 met kenmerk 17-0127/FH/sd door de raad ontvangen op 25 juni 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 januari 2019 in aanwezigheid van klagers en namens klaagster, de heer Z en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 De cliënten van klager en verweerder hebben een geschil. In verband daarmee heeft de cliënte van verweerder een kort geding procedure aanhangig gemaakt dat op maandag 27 maart 2017 is behandeld. Op vrijdag 24 maart 2017 heeft verweerder nog een nadere productie ingebracht. Het gaat om foto’s van een brief van klager aan klaagster van 10 maart 2017 houdende een advies over de tijdens het kort geding behandelde zaak. Verweerder heeft de foto’s van zijn cliënte ontvangen.
2.3 Partijen zijn het er over eens dat de brief in kwestie is achtergebleven in een vergaderruimte van de cliënte van verweerder nadat daar op 28 november 2016 een bespreking tussen de cliënten van klager en verweerder over de zaak had plaatsgevonden. Partijen verschillen van mening over de wijze waarop de foto’s vervolgens zijn verkregen. Klagers stellen dat de brief in een ordner zat en dat die order was opgeborgen in de tas van de heer Z die namens klaagster aan het gesprek deelnam en na afloop per abuis was achtergelaten. Verweerder stelt dat zijn cliënte de brief open en bloot op een stoel in de vergaderruimte hadden aangetroffen en dat zijn cliënte zelfs de indruk had dat het stuk welbewust was achtergelaten om te imponeren dan wel de cliënte van verweerder te ontmoedigen om een procedure te starten.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door op 24 maart 2017 vertrouwelijke adviezen van klager aan zijn cliënte (klaagster) als productie in een procedure over te leggen.
4 VERWEER
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Voor zover relevant zal dit verweer in de beoordeling worden betrokken.
5 BEOORDELING
5.1 Het betreft hier de handelwijze van een advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2 De bescherming van de vertrouwelijkheid van uitgewisselde informatie tussen de rechtzoekende die zich wil beraden op zijn rechtspositie en de advocaat is van essentieel belang in de rechtsstaat. Het verstrekken van juridisch advies is daarmee een essentiële hulpverleningstaak van de advocaat en behoort tot diens specifieke taakuitoefening. De cliënt moet erop kunnen rekenen dat het advies vertrouwelijk blijft. Dat is één van de kernwaarden van de advocatuur. Als advocaat dient verweerder deze kernwaarde als geen ander te kennen.
5.3 Gelet op de tekst van de brief in kwestie moet het voor verweerder volstrekt duidelijk zijn geweest dat het hier ging om een vertrouwelijk stuk tussen klager en zijn cliënte. Door een dergelijk stuk in de procedure over te leggen ook al zonder daarover op voorhand met klager of de deken overleg te plegen heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
5.4 Tot zijn verdediging heeft verweerder naar voren gebracht dat de cliënte van klager de stukken open en bloot in de vergaderruimte had achtergelaten en dat deze derhalve voor zijn cliënte onmiddellijk ter inzage waren. Dat is echter gemotiveerd door klagers bestreden en de wijze waarop de stukken zijn gekopieerd (schuin gefotografeerd waarbij een stuk van de ordner zichtbaar is met schutbladen) wijst op het tegendeel. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
5.5 De raad verklaart de klacht gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 In de stukken van de klachtdossier noch ter zitting heeft verweerder er ondubbelzinnig blijk van gegeven de onjuistheid van zijn handelwijze inmiddels in te zien. Hij heeft volstaan met de mededeling dat het achteraf bezien beter was geweest om contact met klagers te zoeken alvorens het stuk in het geding te brengen en om een verklaring van zijn cliënte over te leggen waarin de inhoud van de gefotografeerde brief was verwoord. Uit dit laatste blijkt dat verweerder zich nog altijd niet bewust is van de kernwaarde zoals hierboven is omschreven. Ook met het overleggen van een dergelijke verklaring van zijn cliënte zou immers aan de vertrouwelijkheid van het gegeven advies afbreuk zijn gedaan.
6.2 Voorts heeft klagers reeds eerder een waarschuwing opgelegd gekregen.
6.3 In dit alles ziet de raad aanleiding voor het opleggen van een berisping.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,00 aan hen te vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- in verband met de forfaitaire reiskosten van klagers,
b) € 1.000,- in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.
7.3 Verweerder dient het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klagers. Klagers geven tijdig hun rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.
7.4 Verweerder dient het bedrag van € 1.000,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-497.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4.
Aldus gewezen door mr. mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. K.F. Leenhouts, H.H. Tan, P.P. Verdoorn, A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2019.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 4 maart 2019