Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-04-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:77
Zaaknummer
19-117/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klager is kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 15 april 2019
in de zaak 19-117/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 28 februari 2019 met kenmerk 2018-531692, door de raad ontvangen op 1 maart 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 De moeder van klager is onder bewind gesteld. De bewindvoerder heeft tegen de broer van klager en diens vrouw een procedure aanhangig gemaakt omdat zij volgens de bewindvoerder geld en sieraden hebben verduisterd.
1.2 Verweerder is de advocaat van de broer.
1.3 Klager heeft geconstateerd dat van de bankrekening van de moeder op 22 maart 2016 en 3 augustus 2016 twee bedragen, een bedrag van € 3.277,16 en een bedrag van €168, naar het rekeningnummer van verweerder zijn overgemaakt.
1.4 Klager heeft verweerder bij brieven van 2 en 20 februari 2018 verzocht de bedragen terug te storten. Verweerder heeft aan deze verzoeken geen gehoor gegeven.
1.5 Bij brief van 7 maart 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.6 De broer heeft de in 1.3 genoemde bedragen inmiddels teruggestort op de bankrekening van de moeder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) zich schuldig maakt aan belangenverstrengeling door zowel voor de broer als voor de moeder op te treden;
b) heeft verzuimd om voordat hij de opdracht van de broer aanvaardde, toestemming te vragen aan de moeder;
c) betalingen van de moeder heeft ontvangen, terwijl hij impliciet duidelijk heeft gemaakt nooit voor de moeder te hebben opgetreden;
d) zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan verduistering;
e) weigert gelden die hij ten onrechte van de moeder heeft ontvangen terug te betalen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klager kan worden ontvangen in zijn klacht.
4.2 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan een ieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
4.3 Vast staat dat klager geen cliënt en geen wederpartij van verweerder is (geweest). Klager is weliswaar de zoon van de moeder, maar heeft in die hoedanigheid slechts een afgeleid belang. Alleen de moeder en de bewindvoerder (en de deken) kunnen klagen over de door klager gemaakte verwijten aan het adres van verweerder. De voorzitter is dan ook van oordeel dat klager bij alle klachtonderdelen geen rechtstreeks belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet. Klager is daarom kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 15 april 2019.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 15 april 2019 verzonden.