Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-02-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:49
Zaaknummer
18-958
Inhoudsindicatie
Wrakingszaak. De grond voor de wraking is dat door een terecht gedaan aanhoudingsverzoek van verzoeker ongemotiveerd af te wijzen de tuchtrechters klaagster in de klachtzaak hebben gefaciliteerd, waaruit een vooringenomenheid van verweerders richting verzoeker blijkt. Op grond van artikel 1 lid 5 van het Wrakingsprotocol raden van discipline dient het wrakingsverzoek zodra de feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid in de visie van de verzoeker schade zou lijden aan de verzoeker bekend zijn geworden, te worden gedaan. Verzoeker heeft op 2 oktober 2018 vernomen dat zijn aanhoudingsverzoek van 27 september 2018 niet werd gehonoreerd en dat de behandeling op 8 oktober 2018 doorgang zou vinden. Verzoeker had nog voor de zitting een wrakingsverzoek kunnen doen maar heeft daarmee ruim twee maanden (3 december 2018) gewacht. De voor het tijdsverloop aangevoerde reden (late kennisname van een tuchtuitspraak) wordt niet gehonoreerd. Niet ontvankelijkheid.
Uitspraak
Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 4 februari 2019
in de zaak 18-958
naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechters van de raad, ingediend door
verzoeker
tegen
tuchtrechters van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
verweerders
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij de raad is een klacht tegen verzoeker aanhangig met zaaknummer 18-244. In deze zaak is een behandeling bepaald op 8 oktober 2018. Bij e-mail van 27 september 2018 heeft verzoeker de raad verzocht om aanhouding van de behandeling voor de duur van tenminste zes maanden wegens burnout klachten waarvoor hij zich onder behandeling van een psychiater heeft gesteld. Daarbij heeft verweerder zich erop beroepen dat zijn gestel verweer voeren tegen de klacht op dit moment niet aankan. De klaagster in deze klachtzaak heeft bezwaar gemaakt tegen een aanhouding van de behandeling met zes maanden. Bij brief van 2 oktober 2018 heeft de griffie aan de verzoeker laten weten dat de voorzitter na afweging van de betrokken belangen tot de conclusie is gekomen dat er onvoldoende redenen zijn om het aanhoudingsverzoek te honoreren en dat de mondelinge behandeling van de klachtzaak op 8 oktober 2018 doorgang zal vinden. Bij e-mail van gelijke datum heeft verzoeker aan de griffie een reactie op deze afwijzing gezonden en daarbij tot slot aangegeven dat hij het aan de raad over laat of die reactie tot een ander inzicht leidt. De klachtzaak is vervolgens buiten aanwezigheid van verzoeker door verweerders behandeld. Ter zitting is meegedeeld dat ernaar wordt gestreefd om op een termijn van acht weken uitspraak te doen. Bij brief van 3 december 2018 heeft de griffie aan verzoeker laten weten dat deze termijn niet wordt gehaald en dat er thans naar wordt gestreefd uiterlijk 28 januari 2019 of zoveel eerder als mogelijk uitspraak te doen.
1.2 Bij een op 3 december 2018 ter griffie van de raad ingekomen e-mail heeft verzoeker de wraking verzocht van verweerders. Vervolgens heeft de raad van verzoeker nog e-mails ontvangen van 7 en 10 december 2018, waarin het wrakingsverzoek is aangevuld.
1.3 De verweerders hebben laten weten niet in de wraking te berusten. Bij verweerschrift van 18 december 2018 heeft verweerder sub 3, mede namens de verweerders sub 1 en 2, het standpunt dat niet in de wraking berust wordt, toegelicht.
1.4 Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van de raad van 7 januari 2019 in aanwezigheid van verzoeker, bijgestaan door zijn mental coach. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2 BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK
2.1 Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de tuchtrechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad.
2.2 Verzoeker heeft in zijn hierboven genoemde e-mails alsmede ter zitting, zijn grond voor wraking van genoemde tuchtrechters weergegeven. De grond voor de wraking is dat door een terecht gedaan aanhoudingsverzoek van verzoeker ongemotiveerd af te wijzen, verweerders de klaagster in de klachtzaak hebben gefaciliteerd, waaruit een vooringenomenheid van verweerders richting verzoeker blijkt. Voorts heeft verzoeker zich erop beroepen dat hij zijn wrakingsverzoek tijdig heeft gedaan namelijk onmiddellijk na kennisname van een in het Advocatenblad opgenomen artikel. Daarin wordt een uitspraak van de wrakingskamer van de raad van discipline Den Haag behandeld waarin de afwijzing van een aanhoudingsverzoek onvoldoende gemotiveerd werd geoordeeld en de wraking werd toegewezen.
2.3 Volgens vaste rechtspraak staat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter voorop, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. Hof van Discipline 18-05-2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:146).
2.4 Op grond van artikel 1 lid 5 van het Wrakingsprotocol raden van discipline dient het wrakingsverzoek zodra de feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid in de visie van de verzoeker schade zou lijden aan de verzoeker bekend zijn geworden, te worden gedaan.
2.5 Verzoeker heeft op 2 oktober 2018 vernomen dat zijn verzoek van 27 september 2018 niet werd gehonoreerd en dat de behandeling op 8 oktober 2018 doorgang zou vinden. Dat blijkt uit zijn e-mail aan de griffie van die datum waarin hij op deze mededelingen ingaat. Hij kende dus op genoemde datum de feiten en omstandigheden waarop het latere wrakingsverzoek is gebaseerd. Verzoeker had nog voor de zitting een wrakingsverzoek kunnen doen maar heeft daarmee ruim twee maanden gewacht. Daarmee heeft verzoeker niet voldaan aan het vereiste zoals opgenomen in genoemd artikel van het wrakingsprotocol dat, zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn, het wrakingsverzoek wordt gedaan. Het wrakingsverzoek is derhalve te laat ingediend.
2.6 Dat verzoeker pas op 3 december 2018 kennis nam van een tuchtuitspraak van 14 februari 2018 maakt dat niet anders. Dat vormt geen grond voor een verschoonbare termijnoverschrijding.
2.7 Op grond van bovenstaande is verzoeker niet ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf, K.F.Leenhouts, P.P. Verdoorn, A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2019.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 4 februari 2019