Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-02-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:19

Zaaknummer

16-1118/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzoeker heeft 2 verzoeken tot herziening ingediend. Voorzitter overweegt dat dit  bijzondere rechtsmiddel niet is bedoeld om een hernieuwde discussie te voeren of om een discussie over de betreffende uitspraak te openen. Gelet op de summiere (feitelijke) onderbouwing die door verzoeker aan beide herzieningsverzoeken ten grondslag is gelegd en de omstandigheid dat beide verzoeken (tegen dezelfde verweerder) kort na elkaar zijn ingediend, heeft het er alle schijn van dat dit wel diens bedoeling is. Voor zover verzoeker de beperkingen die met betrekking tot de mogelijkheid tot het vragen van herziening hebben te gelden tot dusverre niet helder had, is met deze uitspraak en die in de zaak met klachtnummer 17-1034 ook voor hem duidelijk dat deze weg niet openstaat. Eventuele nieuwe verzoeken van verzoeker tot herziening van een onherroepelijke tuchtuitspraak zullen worden geduid als misbruik van (tucht)procesrecht, en dan ook niet in behandeling worden genomen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van  13 februari 2019

in de zaak 16-1118/DH/DH

 

naar aanleiding van het verzoek van:

verzoeker

tegen:

verweerder

 

1    PROCESVERLOOP

1.1    Bij brief van 29 juli 2016 heeft verzoeker bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder. Bij brief van 1 december 2016 met kenmerk K176 2016 dk/ak, door de raad ontvangen op 2 december 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht. Bij beslissing van 27 februari 2017 heeft de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 27 februari 2017 is verzonden aan verzoeker. Bij e-mail van 28 februari 2017, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft verzoeker verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 1 mei 2017 in aanwezigheid van verweerder. Verzoeker is, zonder bericht, niet verschenen. Bij beslissing van 3 juli 2017 heeft de raad het verzet ongegrond verklaard.

1.2    Bij e-mail met bijlage van 15 januari 2019, door de raad ontvangen op diezelfde datum, heeft verzoeker de raad verzocht om, zakelijk weergegeven, zijn klachtzaak te herzien.

 

2    VERZOEK

2.1    Het verzoek strekt tot herziening van de beslissing van de raad van 3 juli 2017. Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat verweerder niet over de juiste adresgegevens van verzoeker beschikt, waardoor hij niet als een cliënt van hem kan worden beschouwd.

 

3    BEOORDELING

3.1    De voorzitter overweegt allereerst dat in de Advocatenwet (hierna: Aw) niet is voorzien in de mogelijkheid om te verzoeken tot herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak van de raad. De voorzitter is van oordeel dat de algemene beginselen van behoorlijk (tucht)procesrecht met zich brengen dat in bijzondere gevallen desondanks zou moeten kunnen  worden verzocht om herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak. Zij zoekt hierbij aansluiting bij het bepaalde in artikel 52 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (hierna: Wet BIG), in welk artikel een regeling is opgenomen aangaande de mogelijkheid tot herziening van onherroepelijke medische tuchtbeslissingen.

Artikel 52 Wet BIG  bepaalt “dat herziening van een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing waarbij een maatregel werd opgelegd, mogelijk is, wanneer naderhand omstandigheden zijn gebleken die naar ernstig vermoeden tot een afwijkende beslissing zouden hebben geleid, indien zij tijdig bekend waren geworden(…)”.

Voorts is in artikel 52 Wet BIG bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur hierover nadere regels worden gesteld.

3.2    De in voormeld artikel bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit van 20 mei 1997, houdende regelen inzake tuchtrechtspraak en maatregelen wegens ongeschiktheid (Tuchtrechtbesluit BIG). In artikel 23 van het Tuchtrechtbesluit BIG is – voor zover hier relevant – omschreven door wie het verzoekschrift tot herziening kan worden ingediend en aan welke voorwaarden het verzoekschrift dient te voldoen. Hieruit volgt dat alleen degene over wie was geklaagd en aan wie een maatregel is opgelegd zoals bedoeld in – met analoge toepassing van voormelde wetsartikelen – artikel 48, tweede lid, Aw, kan verzoeken om herziening.

3.3    De voorzitter zoekt ook wat betreft de nadere uitwerking van de mogelijkheid tot herziening aansluiting bij de regelgeving in het Medische Tuchtrecht. Zij stelt vast dat die regelgeving (zoals opgenomen in de  artikelen 52 Wet BIG en 23 van het Tuchtrechtbesluit BIG alsmede de wetsgeschiedenis van de Wet BIG (Kamerstukken II 34 629, 2016/17, nr. 3, blz. 4-6)) zich verzet tegen een interpretatie die met zich brengt dat de raad een verzoek tot herziening van een oorspronkelijke klager kan honoreren (laat staan, zoals in dit geval : ten nadele van oorspronkelijk verweerder). Omdat verzoeker tot herziening in de klachtzaak oorspronkelijk klager was, zal verzoeker in zijn verzoek tot herziening niet ontvankelijk worden verklaard.

3.4    Tot slot stelt de voorzitter vast dat verzoeker bij e-mail van 27 december 2018 een verzoek tot herziening heeft ingediend in een klachtzaak tegen dezelfde verweerder, die bij de raad bekend is onder klachtnummer 17-1034.

3.5    Nog daargelaten dat voor verzoeker niet de mogelijkheid tot het vragen van herziening voorligt, benadrukt de voorzitter dat dit bijzondere rechtsmiddel zeker niet is bedoeld om een hernieuwde discussie te voeren of om een discussie over de betreffende uitspraak te openen. Gelet op de summiere (feitelijke) onderbouwing die door verzoeker aan beide herzieningsverzoeken ten grondslag is gelegd en de omstandigheid dat beide verzoeken (tegen dezelfde verweerder) kort na elkaar zijn ingediend, heeft het er alle schijn van dat dit wel diens bedoeling is. Voor zover verzoeker de beperkingen die met betrekking tot de mogelijkheid tot het vragen van herziening hebben te gelden tot dusverre niet helder had, is met deze uitspraak en die in de zaak met klachtnummer 17-1034 ook voor hem duidelijk dat deze weg niet openstaat. Eventuele nieuwe verzoeken van verzoeker tot herziening van een onherroepelijke tuchtuitspraak zullen worden geduid als misbruik van (tucht)procesrecht, en dan ook niet in behandeling worden genomen.

BESLISSING

De voorzitter:   

- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot herziening;

- bepaalt dat een eventueel volgend verzoek om herziening van verzoeker niet in behandeling worden genomen.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, met bijstand van mr. D.L. van Lijf als griffier op 13 februari 2019.