Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-01-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:28

Zaaknummer

18-628/DH/DH

Inhoudsindicatie

Klacht NO. Klacht van klagers ziet primair op de verhouding tussen verweerder en zijn cliënten en subsidiair op de naleving van wetten en verordeningen. Klagers worden door toedoen van verweerder niet rechtstreeks in hun belang getroffen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 28 januari 2019

in de zaak 18-628/DH/DH

 

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 6 december 2017 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 26 juli 2018 met kenmerk K265 2017 ar/sh, door de raad ontvangen op 30 juli 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 december 2018 in aanwezigheid van klager sub 1 en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde mr. I.W. van Osch. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder treedt op, althans heeft opgetreden, als advocaat van de Stichting Toeslagfonds Pensioenen van het CIMK (hierna: het Toeslagfonds). Het Toeslagfonds verstrekt toeslagen aan deelnemers aan een pensioenregeling. Klagers zijn deelnemers aan deze pensioenregeling.

2.2    Verweerder heeft op 17 april 2014 namens het Toeslagfonds een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank. Het verzoekschrift strekte tot (her)benoeming van bestuurders van de aan het Toeslagfonds gelieerde Stichting CIMK. De rechtbank heeft bij beschikking van 9 oktober 2014 drie personen, die ook bestuurders zijn van het Toeslagenfonds, benoemd tot bestuurders van de Stichting CIMK.

2.3    Bij brief van 6 december 2017 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder dat hij, bij het aannemen van de opdracht tot het voeren van de verzoekschriftprocedure, niet of onvoldoende heeft gecontroleerd of degenen die hem namens het Toeslagenfonds opdracht hebben gegeven, daartoe bevoegd waren.

3.2    Volgens klagers had het Toeslagfonds ten tijde van het verstrekken van de opdracht aan verweerder geen bevoegd bestuur. Daarom kon het Toeslagfonds niet rechtsgeldig vertegenwoordigd worden. Door toch op te treden namens het Toeslagfonds heeft verweerder onrechtmatig gehandeld. De handelwijze van verweerder heeft bovendien geleid tot een onrechtmatig ingediend verzoekschrift en een onrechtmatige beschikking van de rechtbank. 

3.3    Op de stellingen die klagers voor het overige aan de klacht ten grondslag hebben gelegd zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft aangevoerd dat de vraag of hij het Toeslagfonds bevoegd heeft vertegenwoordigd niet ter beoordeling is aan de tuchtrechter, maar aan de civiele rechter.

4.2    Verweerder heeft uiteengezet dat hij via de notaris in contact is gekomen met het Toeslagfonds. Eerst heeft hij de notaris geadviseerd over het Toeslagfonds en later is verweerder rechtstreeks voor het Toeslagfonds rechtstreeks gaan optreden.

4.3    Volgens verweerder heeft hij bij het aannemen van de opdracht aan de hand van het handelsregister vastgesteld dat de persoon die hem om bijstand verzocht ingeschreven stond als bestuurder van het Toeslagenfonds. Verweerder heeft gesteld geen grond te hebben (gehad) om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens in het handelsregister.

 

5    BEOORDELING

5.1        De raad overweegt dat de Advocatenwet niet een klachtrecht in het leven heeft geroepen voor een ieder, maar slechts voor degenen die door het handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang zijn of kunnen worden getroffen. De klacht van klagers ziet primair op de verhouding tussen verweerder en zijn cliënten en subsidiair op de naleving van wetten en verordeningen. Ondanks het feit dat klagers wellicht gevolgen ondervinden van de handelwijze van verweerder, maakt dat naar het oordeel van de raad nog niet dat zij een zelfstandig belang hebben bij de klacht. Zij worden door toedoen van verweerder immers niet rechtstreeks in hun belang getroffen. Gelet hierop is de klacht naar het oordeel van de raad niet-ontvankelijk.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klagers in hun klacht niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en R.A.M. Oranje-Jorna, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2019.