Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-04-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:49

Zaaknummer

18-876/DB/OB

Inhoudsindicatie

Grenzen van aan verweerder, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid niet overschreden. De voorzitter heeft terecht en op juiste gronden toepassing gegeven aan artikel 46j Advocatenwet. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  8 april 2019

in de zaak 18-876/DB/OB

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 18 december 2018 op de klacht van:

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerder

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 2 mei 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij brief van 6 november 2018 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad. 

1.3      Bij beslissing van 18 december 2018 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 18 december 2018 verzonden aan klaagster.

1.4      Bij brief d.d. 16 januari 2019, door de raad ontvangen op 18 januari 2019 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is, tezamen met het verzet in de klachtzaken 18-586/DB/OB,18-588/DB/OB en 18-613/DB/OB behandeld ter zitting van de raad van 11 februari 2019. Namens klaagster is de heer V verschenen. Verweerder is eveneens verschenen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven en het verzetschrift van klaagster.

 

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt. 

 

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

            in de kort geding dagvaarding en tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding op 1 maart 2018 onwaarheden heeft verkondigd. 

 

 

3.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

Ten onrechte is de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Uit de correspondentie blijkt dat verweerder reeds op 5 april 2018 op de hoogte was van de verpachting van de percelen. Hij heeft de rechter ter zitting van 20 april 2018 onjuist geïnformeerd. Ook was verweerder door de beslaglegging dd 22 augustus 2017 op de hoogte dat de percelen waren bewerkt.

 

4          BEOORDELING  

4.1      De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

4.2      Naar het oordeel van de raad blijkt uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht dat verweerder in april 2018 van de verpachting op de hoogte is geraakt. Niet is gebleken dat verweerder hierover onwaarheden heeft verkondigd aan de rechter, nu de dagvaarding in kwestie was uitgebracht op 26 februari 2018 en de eerste zitting in kort geding had plaatsgevonden op 1 maart 2018. De opmerking van de voorzieningenrechter in het vonnis van 26 april 2018 over schending van artikel 21 Rechtsvordering betrof verweerders cliënt en niet verweerder zelf.  

4.3      De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte, U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber-Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 april 2019 .

 

 

Griffier                                                                       Voorzitter