Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-04-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:48

Zaaknummer

18-828/DB/LI

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat verweerder klager deugdelijk heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om een toevoeging aan te vragen en niet gebleken dat hij aan klager een urenspecificatie heeft toegestuurd. In zoverre gegrond. Klacht over kwaliteit van de dienstverlening en communicatie ongegrond. Niet gebleken van excessief declareren. Deels gegrond, deels ongegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  8 april  2019

in de zaak 18-828/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

                  

                   klager

                   tegen:

                   verweerder

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij e-mail d.d. 21 mei 2018 heeft klager  bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mail aan de raad van 25 oktober 2018 met kenmerk K18-054 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 februari 2019. Verschenen zijn klager, vergezeld van zijn echtgenote, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       het hierboven genoemde e-mailbericht van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-       de nagekomen brief met bijlagen van verweerder d.d. 20 december 2018.

 

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Klager is huisarts en werd in september 2017 geconfronteerd met een doorzoeking in verband met een strafrechtelijk onderzoek vanwege een jegens klager gerezen ernstige verdenking. Klager heeft zich gewend tot verweerders kantoor voor rechtsbijstand.

2.3     Verweerder heeft klager vervolgens, tezamen met zijn kantoorgenoot mr. F, bijgestaan in diens strafzaak.  Op 3 september 2017 hebben klager en verweerder, mede namens mr. F, een opdrachtbevestiging met bijbehorende algemene voorwaarden ondertekend. In deze opdrachtbevestiging is vastgelegd dat verweerder klager zou bijstaan in diens strafzaak op basis van een uurtarief van € 250,-- exclusief BTW en kantoorkosten. In de opdrachtbevestiging is vastgelegd dat in beginsel maandelijks wordt gedeclareerd. Voorts is vastgelegd dat de declaraties zijn voorzien van een urenspecificatie.

2.4     Verweerder heeft op 30 november 2017 een voorschotnota aan klager gestuurd. Klager heeft deze nota voldaan.

2.5     Op 20 februari 2018 is klager onder volledige beperkingen in voorarrest gezet. Op 22 februari 2018 heeft verweerder klager bezocht.

2.6     Op 26 februari 2018 heeft klagers echtgenote aan verweerder gevraagd om machtigingen te verzorgen in verband met de waarneming van klagers praktijk. Verweerder heeft het Openbaar Ministerie om toestemming gevraagd en de machtigingen na verkregen toestemming op 8 maart 2018 aan klagers echtgenote overhandigd.

2.7     Bij e-mail van 27 februari 2018 heeft verweerder aan klagers echtgenote het volgende bericht: “Ik ben doende het bezwaarschrift beperkingen af te maken en zal dat zsm doen.”

2.8     Op 8 maart 2018 heeft een zitting bij de raadkamer van de rechtbank plaatsgevonden waarbij het bezwaar beperkingen is behandeld alsook de door het OM ingediende vordering gevangenhouding. Klager is tijdens die zitting bijgestaan door mr. F, omdat verweerder met vakantie was. De rechtbank heeft de vordering gevangenhouding afgewezen. Het OM heeft tegen de afwijzing appel ingesteld.

2.9     Verweerder heeft op 30 november 2017 een voorschotnota aan klager gestuurd. Klager heeft deze nota voldaan. Op 5 maart en 19 maart 2018 heeft verweerder twee declaraties ten bedrage van respectievelijk € 8.096,41 (nummer 2018-009) en € 13.210,78 (nummer 2018-011) aan klager gestuurd.

 

2.10   Op 18 maart 2018 heeft klager verweerder bericht dat hij een andere advocaat in de arm zou nemen. Op 20 maart 2018 heeft klager bij verweerders kantoor geklaagd. Bij e-mail d.d. 20 maart 2018 heeft klager aan verweerder medegedeeld dat de urenspecificatie bij de declaratie d.d. 5 maart 2018 ontbrak. Bij e-mail van 21 maart 2018 heeft verweerder op klagers klacht gereageerd en deze betwist. Op 21 maart 2018 heeft verweerder het OM bericht dat hij klager niet langer bijstond.

2.11   Op 21 mei 2018 heeft klager de onderhavige klacht ingediend bij de deken.

2.12   Op 5 oktober 2018 heeft verweerder aan klager een exploit doen betekenen, waaraan – onder meer - gehecht de urenspecificaties ter zake de declaraties 2018-009 en 2018-011..

 

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij :

         

                     1.         de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd;

                     2.         klager onvoldoende heeft geïnformeerd, niet goed communiceerde en een intimiderende houding had;

3.         klager niet heeft gewezen op de mogelijkheden van gefinancierde rechtshulp, voorts onjuist heeft gedeclareerd en een declaratie niet heeft gespecificeerd.

                         

                          4        VERWEER

                          4.1     Klachtonderdelen 1 en 2

                                    Verweerder heeft klagers zaak naar behoren behandeld en de communicatie was in orde. Van intimidatie is geen sprake geweest. Omdat klager in volledige beperkingen zat moest verweerder eerst toestemming vragen aan het OM met betrekking tot de  machtigingen voor klagers praktijk. Dat heeft hij ook gedaan. Na verkregen toestemming zijn de machtigingen aan klagers echtgenote verzonden. Verweerder trad overigens enkel op als advocaat voor klager in diens strafzaak. Klagers echtgenote had een eigen advocaat. Verweerder heeft het bezwaarschrift beperkingen tijdig en met succes ingediend en het is ook behandeld.

                          4.2     Klachtonderdeel 3

                                    Verweerder heeft mondeling aan klager medegedeeld dat zijn kantoor geen zaken op toevoegingsbasis behandelt. Verweerder kent de financiële situatie van klager niet en deze regardeert verweerder ook niet. Verweerder heeft de verrichte werkzaamheden correct gedeclareerd en het honorarium van mr. F is zelfs gematigd. Verweerder heeft conform het verzoek van klager specificaties aan hem gestuurd. Klager ontkent dit, om die reden heeft verweerder de specificaties bij deurwaardersexploit aan klager laten betekenen.

 

                          5        BEOORDELING

5.1     Klachtonderdelen 1 en 2

          De klachtonderdelen 1 en 2 hebben betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klachtonderdelen 1 en 2 aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

 

5.2     De raad is van oordeel dat klager het verwijt, dat verweerder klagers belangen niet naar behoren heeft behartigd, onvoldoende heeft onderbouwd en geconcretiseerd. Dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar is tekortgeschoten jegens klager is niet gebleken, noch dat hij heeft getalmd met het verzorgen van de machtigingen of het indienen van het bezwaar beperkingen. Hoewel uit de stukken blijkt dat de verhouding tussen verweerder en klagers echtgenote niet optimaal was, is niet komen vast te staan dat verweerder ten tijde van zijn dienstverlening op het gebied van de communicatie richting klager steken heeft laten vallen en jegens hem een intimiderende houding had. De raad zal de klachtonderdelen 1 en 2 op grond van het voorgaande ongegrond verklaren.

 

5.3     Klachtonderdeel 3

          Voor zover klachtonderdeel 3 betrekking heeft op het verwijt dat verweerder klager niet heeft gewezen op de mogelijkheden van gefinancierde rechtshulp wordt het getoetst aan de gedragsregels zoals deze tot 22 februari 2018 van toepassing waren, nu de  verweten gedraging voor die datum heeft plaatsgevonden.

 

5.4     Gedragsregel 23 (oud) bepaalt dat de advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden en dat de advocaat het maken van onnodige kosten dient te vermijden. Gedragsregel 24 lid 1 (oud) bepaalt voorts dat de advocaat, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, verplicht is met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Gedragsregel 24 lid 3 (oud) bepaalt dat wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, de advocaat dit schriftelijk dient vast te leggen.

 

5.5     Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij aan klager heeft medegedeeld dat hij niet op toevoegingsbasis werkt en dat hij met klager heeft afgesproken dat hij op betalende basis zou optreden, hetgeen ook schriftelijk is vastgelegd. Verweerder heeft voorts naar voren gebracht dat hij niet bekend is met de financiële situatie van klager en dat deze hem niet regardeert. Klager heeft betwist dat verweerder aan hem heeft medegedeeld dat hij geen toevoegingszaken behandelt. Nu noch in de opdrachtbevestiging, noch in een ander schriftelijk stuk  is vastgelegd dat de mogelijkheid tot door de overheid gefinancierde rechtsbijstand is besproken, kan de raad niet vaststellen wat verweerder hieromtrent aan klager heeft medegedeeld. Het had op de weg van verweerder gelegen om klager deugdelijk en schriftelijk voor te lichten over de mogelijkheid tot door de overheid gefinancierde rechtsbijstand en zich ervan te vergewissen of klager welbewust afstand deed van zijn recht op door de overheid gefinancierde rechtsbijstand als bedoeld in gedragsregel 24 lid 3. Dat verweerder dit heeft gedaan is niet gebleken. In zoverre is klachtonderdeel 3 gegrond.

 

5.6     Voor zover klachtonderdeel 3 betrekking heeft op de verwijten dat verweerder onjuist heeft gedeclareerd en een urenspecificatie ontbrak overweegt de raad als volgt. Nadat verweerder op 30 november 2017 een voorschotnota aan klager had gestuurd, heeft verweerder op 5 maart en 19 maart 2018 twee declaraties ten bedrage van respectievelijk € 8.096,41 en € 13.210,78 aan klager toegestuurd. Klager heeft gesteld dat deze laatste twee declaraties niet correct waren en dat de declaratie d.d. 5 maart 2018 niet was voorzien van een urenspecificatie. Dit onderdeel van de klacht moet derhalve worden getoetst aan  de gedragsregels zoals deze vanaf 22 februari 2018 van toepassing zijn, nu de  verweten gedragingen na die datum hebben plaatsgevonden.

 

5.7     Gedragsregel 17 lid 4 (nieuw) bepaalt dat de advocaat zijn honorarium in beginsel periodiek en deugdelijk gespecificeerd onder opgave van tarief en tijdsbesteding dient te declareren. Verweerder heeft gesteld dat (ook) de declaratie d.d. 5 maart 2018 was voorzien van een urenspecificatie, maar klager heeft dit betwist en uit het dossier blijkt niet dat de specificatie aan klager is toegestuurd. De raad kan slechts vaststellen dat de urenspecificatie op 5 oktober 2018 bij deurwaardersexploit aan klager is betekend, maar dat is laattijdig en niet conform hetgeen gedragsregel 17 lid 4 voorschrijft. In zoverre is klachtonderdeel 3 gegrond.

 

5.8     Voor zover de klacht inhoudt dat onjuist is gedeclareerd, overweegt de raad dat het niet aan de tuchtrechter is om declaratiegeschillen te beslechten. Slechts indien sprake is van excessief declareren is een rol voor de tuchtrechter weggelegd. Van excessief declareren is evenwel niet gebleken, terwijl de kwestie over de over de openstaande declaraties, zo blijkt uit verweerders nagekomen brief d.d. 20 december 2018, is voorgelegd aan de civiele rechter.  In zoverre is de klacht ongegrond.

 

 

  6       MAATREGEL

 

  6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat niet is gebleken dat hij klager voldoende heeft geïnformeerd over de mogelijkheid tot het aanvragen van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Bovendien heeft verweerder niet voldaan aan de uit gedragsregel 17 lid 4 (nieuw) voortvloeiende verplichtingen. De raad acht een waarschuwing een passende maatregel.

 

 

  7       GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

 

  7.1     Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde   griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

 

  7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal  de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

            a) € 50 reiskosten van klager,

            b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

            c)  € 500 kosten van de Staat.

 

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

 

  7.4     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

 

7.5     Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

-          verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond;

-          verklaart klachtonderdeel 3 deels gegrond en deels ongegrond;

-           legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

 

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte, U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 april 2019.

 

 

 

Griffier                                                                                   Voorzitter