Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-04-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:47
Zaaknummer
18-919/DB/LI/D
Inhoudsindicatie
Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door, terwijl twee van zijn cliënten in voorarrest met beperkingen zaten in het kader van een onderzoek naar de grootschalige uitvoer van verdovende middelen naar het buitenland via het versturen van postpakketten, gegevens via What’s App aan een derde te verstrekken waarmee ingelogd kon worden op een account op het dark web en toegang kon worden verkregen tot de bitcoins behorend bij dat account en een boodschap over het wegpakken van een USB-stick door te geven en voorts door mededelingen uit het strafrechtelijk onderzoek aan derden te doen met betrekking tot het verloop van dit onderzoek en meer bepaald de bewijspositie van het Openbaar Ministerie. Gegrond. Onvoorwaardelijke schorsing van 6 weken.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 8 april 2019
in de zaken 18-919/DB/LI/D
naar aanleiding van het bezwaar van:
deken
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 21 november 2018 met kenmerk K18-131 , door de raad ontvangen op 22 november 2018 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 11 februari 2019 in aanwezigheid van de deken, vergezeld van mr. V., en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken van 21 november 2018, met bijlagen;
- de brief van verweerder van 28 januari 2019, met bijlagen. Ofschoon deze brief met bijlagen buiten de gestelde termijn ter griffie van de raad is ontvangen heeft de raad deze, mede gelet op het feit dat de deken ter zitting heeft aangegeven hiertegen geen bezwaar te hebben, aan het dossier toegevoegd.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder heeft twee cliënten (hierna: X en Y) bijgestaan die werden verdacht van – onder meer – grootschalige drugshandel. Het strafrechtelijk onderzoek richtte zich op de verkoop van verdovende middelen door vendors via zogenaamde Dark Markets op het Darkweb van het internet.
2.2 Op 19 april 2018 zijn X en Y in de woning van verweerder geweest voor een bespreking over onder andere de mogelijke aanstaande aanhouding. Op 15 mei 2018 werden de cliënten van verweerder, tezamen met andere verdachten, aangehouden. Verweerder is als voorkeursadvocaat aan X en Y toegewezen. Omdat aan alle verdachten beperkingen waren opgelegd, konden zij enkel met hun advocaat communiceren. Verweerder heeft zijn cliënten op 16 mei 2018 bezocht.
2.3 Bij brief d.d. 3 september 2018 heeft het openbaar ministerie bevindingen uit het onderzoek toegezonden aan de deken. In het aan de deken toegezonden proces-verbaal wordt melding gemaakt van het volgende:
- Op 16 mei 2018 heeft verweerder aan de partner van zijn cliënt X via What’s App gegevens verstrekt waarmee kon worden ingelogd op de account van de vendor G op het Darkweb, via welke verdachte verweerders cliënt verdovende middelen aanbood. Tevens werden door verweerder de pincode en het wachtwoord gegeven waarmee toegang kon worden verkregen tot de bitcoins van dit account;
- Tijdens een telefoongesprek op 17 mei 2018 tussen de moeder en de zus van verweerders cliënt X heeft de moeder gezegd dat zij verweerder had gesproken en dat verweerder haar had verteld dat “ze niks hebben gevonden” en “dat het een fiasco is, ze hebben geen bewijzen”;
- Tijdens een telefoongesprek op 18 mei 2018 tussen de moeder en de partner van verweerders cliënt X heeft de moeder gezegd dat zij verweerder had gesproken en dat verweerder haar had geadviseerd om niets te zeggen als ze vragen krijgt en “ze hebben geen bewijzen”. Tijdens het telefoongesprek heeft de partner van verweerders cliënt gezegd dat verweerder haar in opdracht van zijn cliënt had gevraagd om een USB-stick weg te pakken en dat ze dat heeft gedaan;
- Tijdens een telefoongesprek op 22 mei 2018 tussen de moeder en de zus van verweerders cliënt X heeft de moeder gezegd dat verweerder haar had verteld dat de USB-stick weg was.
2.4 Bij e-mail d.d. 9 oktober 2018 heeft de deken verweerder uitgenodigd voor een gesprek op 29 oktober 2018. In de e-mail heeft de deken de aanleiding voor deze uitnodiging uiteengezet. Op 29 oktober 2018 heeft tussen de deken en verweerder een gesprek plaatsgevonden. Bij aanvang van het gesprek heeft de deken aan verweerder de cautie gegeven. Tijdens het gesprek is gesproken over de bevindingen van het Openbaar Ministerie. Van het gesprek is een gespreksverslag gemaakt, dat bij e-mail d.d. 30 oktober 2018 aan verweerder is toegezonden. Bij e-mailbericht d.d. 2 november 2018 heeft verweerder op het verslag gereageerd en een nadere toelichting gegeven.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar van de deken houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. terwijl twee van zijn cliënten in voorarrest met beperkingen zaten in het kader van een onderzoek naar de grootschalige uitvoer van verdovende middelen naar het buitenland via het versturen van postpakketten, gegevens via What’s App aan een derde heeft verstrekt waarmee ingelogd kon worden op een account op het dark web en toegang kon worden verkregen tot de bitcoins behorend bij dat account;
2. mededelingen uit het strafrechtelijk onderzoek aan derden heeft gedaan met betrekking tot het verloop van dit onderzoek en meer bepaald de bewijspositie van het Openbaar Ministerie.
4 VERWEER
4.1 Verweerder verkeerde in de veronderstelling dat de inloggegevens die hij op 16 mei 2018 had verstrekt aan de partner van zijn cliënt X betrekking hadden op het bedrijf van die cliënt, die in bitcoins handelde. Verweerder was in de veronderstelling dat de partner van X deze gegevens nodig had om aan noodzakelijke gelden voor levensonderhoud te komen. Verweerder is naïef geweest en heeft er niet bij stil gestaan dat deze gegevens betrekking hadden op het strafrechtelijk onderzoek. Verweerder verkeerde in de veronderstelling dat de USB-stick nodig was om bij de bitcoins te kunnen komen. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat het is mogelijk dat hij de partner van zijn cliënt heeft gevraagd om de USB-stick weg te pakken.
4.2 Verweerder heeft met zijn mededelingen over de bewijspositie van het Openbaar Ministerie de aan zijn cliënten opgelegde beperkingen niet geschonden.
5 BEOORDELING
5.1 Verweerder heeft de feiten die ten grondslag liggen een de tuchtrechtelijke verwijten van de deken uitdrukkelijk erkend. De raad oordeelt dat het dekenbezwaar in beide onderdelen gegrond is. Verweerder heeft in de eerste plaats in strijd met Gedragsregel 1 en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door gehoor te geven aan het verzoek van zijn in voorarrest en onder beperkingen geplaatste cliënt om gegevens door te geven aan derden en een derde te verzoeken een USB-stick weg te pakken. Naar eigen zeggen is verweerder naïef geweest, heeft hij niet gecontroleerd wat de aard van de gegevens en de inhoud van de informatie op de USB-stick was en wist hij niet dat met de gegevens toegang kon worden verkregen tot het dark web. Wat daar ook van zij, verweerder had zich, als ervaren advocaat in strafzaken, moeten realiseren dat hij, door in opdracht van zijn gedetineerde en onder beperkingen geplaatste cliënt, die werd verdacht van grootschalige handel in drugs, gegevens aan derden door te geven, zelf betrokken zou kunnen raken bij strafbaar handelen. Verweerder had medewerking moeten weigeren. Door wel zijn medewerking te verlenen aan mogelijk strafbaar handelen heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur geschaad.
5.2 Verweerder heeft voorts tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door aan derden mededelingen uit het strafrechtelijk onderzoek te doen met betrekking tot het verloop van dit onderzoek en meer bepaald de bewijspositie van het Openbaar Ministerie. Gelet op de opgelegde beperkingen mocht verweerder geen enkele mededeling uit het dossier doen. Verweerder heeft de opgelegde beperkingen geschonden en niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt.
5.3 De raad komt tot de slotsom dat het bezwaar van de deken in beide onderdelen gegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft niet alleen het vertrouwen in zijn beroepsuitoefening, maar ook die in de advocatuur in het algemeen geschaad. De gegrond bevonden bezwaren van de deken raken de kernwaarden van de advocatuur, waaronder met name de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden, onder meer inhoudend dat de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep onafhankelijk en integer is en zich onthoudt zich van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt (artikel 10a lid 1 sub a en d Advocatenwet). De ernst van de onderhavige feiten rechtvaardigen een onvoorwaardelijke schorsing van zes weken.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad aan verweerder een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500 kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het bezwaar in beide onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 6 weken op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2 ;
- tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte, U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 april 2019.
Griffier Voorzitter