Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-04-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:46

Zaaknummer

18-823 DB/OB

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft besloten de aan klager uitgebrachte dagvaarding niet aan te brengen. Daarmee heeft verweerder de fout die klager hem verwijt, hersteld en daarvan ook terstond mededeling gedaan aan klaagster. Niet gebleken dat klaagster schade heeft geleden. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  8 april  2019

in de zaak 18-823/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

                                              

klaagster

 

tegen:

 

verweerder

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij e-mail d.d. 2 mei 2018 heeft klaagster  bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mail aan de raad van 25 oktober 2018 met kenmerk nr. 48|18|063K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 februari 2019. Verschenen zijn klaagster, vertegenwoordigd door de heer V, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       Het hierboven genoemde e-mailbericht van de deken en de daaraan gehechte stukken.

 

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Klaagster heeft een geschil met de heer P, die aanwijzing wenste van een noodweg over een perceel van klaagster. Van juli 2017 tot maart 2018 werd P bijgestaan door verweerders kantoorgenoot mr. V, die voor P een conceptdagvaarding had opgesteld.

2.3     Verweerder heeft op 5 april 2018 de dagvaarding doen betekenen aan klaagster. Klaagster is gedagvaard om op 18 april 2018 te verschijnen ter terechtzitting van de rechtbank. In de dagvaarding is gesteld:

          “(17) Op 18 mei 2011 en op 9 januari 2012 is er op verzoek van [B] ten laste van [klaagster] executoriaal beslag gelegd op een aantal percelen (….). [B] maakte aanspraak op betaling van verbeurde dwangsommen (…) door [klaagster]. Omdat [klaagster] na betekening van de executoriale titels na verzoeken daartoe niet betaalde heeft [B] executoriaal beslag laten leggen. (….)”

          Onder punt 17 van de dagvaarding wordt verwezen naar de aan de dagvaarding gehechte productie 10, zijnde de beslagexploiten d.d. 18 mei 2011 en 9 januari 2012. In de dagvaarding is verder gesteld:

          “(23) [Klaagster] is verwikkeld geraakt in vele juridische procedures onder andere over de vraag of er terecht of onterecht een dwangsom is opgelegd (…)

          (25) Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat de dwangsommen onterecht zijn verbonden aan de veroordeling van [klaagster] om onroerend goed te leveren. (…)

          (32) Uit de kadastrale gegevens volgt dat [klaagster] eigenaar is van de percelen [X] en [Y]. Uit het kadaster volgt niet dat er conservatoire of executoriale beslagen rusten op deze percelen zoals [klaagster] stelt in de correspondentie. Althans, er zijn beslagen ingeschreven in de registers.(…)

          (47) Zoals reeds is toegelicht, rusten er thans geen beslagen meer op de percelen, althans zijn er geen beslagen ingeschreven, is [klaagster]  de eigenaar van de litigieuze percelen en kan zij als eigenaar besluiten om mee te werken aan het aanwijzen van een noodweg om [P] te voorzien in een behoorlijke toegang tot zijn perceel.”

2.4     Op 10 april 2018 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met verweerder. Klaagster heeft stukken aan verweerder toegestuurd. Op 12 april 2018 heeft verweerder telefonisch aan klaagster medegedeeld dat deze stukken voor verweerder aanleiding waren om de dagvaarding niet te laten inschrijven voor de rolzitting van 18 april 2018. Verweerder heeft deze mededeling diezelfde dag schriftelijk aan klaagster bevestigd. De dagvaarding is niet aangebracht bij de rechtbank.

2.5     Bij brief d.d. 2 mei 2018 heeft klaagster een declaratie aan verweerder gestuurd. Met deze declaratie heeft klaagster 4 uur werkzaamheden tegen een uurtarief van € 150,-- exclusief BTW bij verweerder in rekening gebracht. Bij brief d.d. 8 mei 2018 heeft verweerder de declaratie geretourneerd aan klaagster met de mededeling dat de verschuldigdheid van de declaratie werd betwist. Bij brief d.d. 13 mei 2018 heeft klaagster het betalingsverzoek herhaald.

 

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij :

                                 

                 volledig overbodig en onrechtmatig een dagvaarding heeft laten uitbrengen jegens klaagster. Verweerder heeft misbruik van procesrecht gemaakt en zich niet gehouden aan zijn plicht om onnodige procedures te voorkomen. Als gevolg van verweerders handelen heeft klaagster schade geleden.

 

                          4        VERWEER

                          4.1     De klacht is ongegrond. Verweerder was ten tijde van het betekenen van de dagvaarding niet op de hoogte van de beslagen. Verweerders kantoorgenoot had bij het concipiëren van de dagvaarding een onderzoek in het kadaster uitgevoerd en was tot de conclusie gekomen dat er geen beslagen waren ingeschreven. Verweerder mocht vertrouwen op de bevindingen van zijn kantoorgenoot en heeft het door haar uitgevoerde onderzoek dan ook niet herhaald. Verweerder bestrijdt dat de dagvaarding volledig overbodig en onrechtmatig was. Klaagster is niet op kosten gejaagd. Van misbruik van procesrecht was geen sprake. Met het uitbrengen van de dagvaarding had verweerder een legitiem doel voor ogen. Door het niet schrijven van de dagvaarding heeft verweerder een onnodige procedure voorkomen.

 

                          5        BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

 

5.2     Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij op 12 april 2018 stukken van klaagster heeft ontvangen en dat hij diezelfde dag aan klaagster heeft medegedeeld dat die stukken voor hem aanleiding vormden om de dagvaarding niet aan te brengen. Daarmee heeft verweerder de fout die klaagster hem verwijt, hersteld en daarvan ook terstond mededeling gedaan aan klaagster. De voorgenomen gerechtelijke procedure jegens klaagster is niet aangevangen. In dat opzicht is sprake van een andere situatie dan die waarop de beslissing van de raad dd 26 augustus 2013 (ECLI:NL:TADRSHE:2013:41) waarop klaagster zich beroept betrekking had.  Naar het oordeel van de raad is in het onderhavige geval weliswaar sprake van een onjuistheid in de dagvaarding, maar levert deze geen onrechtmatigheid op en is geen sprake van misbruik van procesrecht. In de overgelegde stukken heeft de raad geen aanknopingspunten gevonden voor de juistheid van klaagsters stelling dat zij door toedoen van verweerder schade heeft geleden en ter zitting van de raad heeft klaagster desgevraagd aangegeven de gestelde schade niet te willen onderbouwen. Klaagster heeft naar voren gebracht dat zij tijd heeft gespendeerd aan de communicatie met verweerder over de uitgebrachte dagvaarding. Dat enkele feit is naar het oordeel van de raad echter nu eenmaal een gevolg van deelname aan het rechtsverkeer en vormt onvoldoende onderbouwing van de stelling dat klaagster door toedoen van verweerder schade heeft geleden. De raad is van oordeel dat verweerder van zijn handelwijze geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De klacht is ongegrond.

 

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart de klacht ongegrond.

 

 

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte, U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 april 2019.

 

 

 

 

Griffier                                                                                   Voorzitter