Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-04-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:52
Zaaknummer
18-588/DB/OB
Inhoudsindicatie
Grenzen van aan verweerder, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid niet overschreden. De voorzitter heeft terecht en op juiste gronden toepassing gegeven aan artikel 46j Advocatenwet. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 8 april 2019
in de zaak 18-588/DB/OB
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 23 oktober 2018 op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief d.d. 2 maart 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij brief van 1 augustus 2018 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad.
1.3 Bij beslissing van 23 oktober 2018 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 23 oktober 2018 verzonden aan klaagster.
1.4 Bij brief d.d. 19 november 2018, door de raad ontvangen op 23 november 2018 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is, tezamen met het verzet in de klachtzaken 18-586/DB/OB, 18-613/DB/OB en 18-876/DB/OB behandeld ter zitting van de raad van 11 februari 2019. Namens klaagster is de heer V verschenen. Verweerder is eveneens verschenen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven en het verzetschrift van klaagster.
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
met het gestelde onder punt 6 van de kort geding dagvaarding de rechtbank bewust en tegen beter weten in onjuist dan wel foutief heeft geïnformeerd.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:
Ten onrechte is de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder suggereert in de dagvaarding dat zijn cliënten B en G niets met de openbare veiling van doen zouden hebben, terwijl dat wel het geval is. ATI kon enkel vanwege de door B en G gestarte executie in november 2011 gaan executeren. Ten tijde van het uitbrengen van de exploiten aan ATI was verweerder niet op de hoogte van het op 23 mei 2011 gewezen verstekvonnis van ATI jegens klaagster.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
4.2 Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter terecht overwogen dat verweerder op basis van het in opdracht van ATI op 7 september 2011 betekende exploot waarin aan zijn cliënten mededeling werd gedaan van de overname van de executie door ATI en het proces-verbaal van veiling d.d. 11 oktober 2011 namens zijn cliënten mocht stellen dat ATI op 11 oktober 2011 tot de openbare veiling is overgegaan.
4.3 De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte, U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 april 2019 .
Griffier Voorzitter