Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-01-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:8

Zaaknummer

18-768/DH/RO

Inhoudsindicatie

Raadkamerbeslissingen. Klachten ingetrokken en raad ziet geen redenen aan algemeen belang ontleend om klachten voort te zetten.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 28 januari 2019

in de zaak 18-768/DH/RO

 

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

gemachtigde: mr.G

over:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 8 februari 2018 heeft de gemachtigde van klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 17 september 2018 met kenmerk R 2018/70 ks/cij/mb, door de raad ontvangen op 18 september 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De gemachtigde van klagers heeft de raad per faxbericht en e-mail van 31 oktober 2018, te kennen gegeven de klacht namens klagers te willen intrekken.

1.4    Conform het bepaalde in artikel 47a Advocatenwet zijn verweerder en de deken door de raad in de gelegenheid gesteld om over de voortzetting van de klachtprocedure een standpunt in te nemen.

1.5    Bij brief van 13 november 2018 heeft verweerder de raad laten weten dat hij zich neerlegt  bij de intrekking van de klacht.

1.6    De deken heeft de raad bij brief van 6 november 2018 bericht dat in het onderhavige geval geen sprake is van een klacht die moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend.

1.9    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

 

2    BEOORDELING

2.1    Artikel 47a Advocatenwet bepaalt dat in geval van intrekking van de klacht, de raad kan beslissen dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend.

2.2    Bij de beoordeling of de behandeling moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend, hanteert de raad in lijn met vaste rechtspraak van het hof van discipline onder meer de volgende uitgangspunten:

i)    indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist en op het eerste gezicht verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs daarvan, zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen; met delicate bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid;

(ii)    indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is of op het eerste gezicht geen twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van de geschonden norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten;

(iii)    is de aard van de gestelde normschending deze dat de advocaat tekort geschoten is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak, dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven het algemeen belang dat door de tuchtrechter wordt vastgesteld dat de advocaat de kernwaarde van deskundigheid heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen regeling.

(iv)    in andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verwerende advocaat in het bijzonder.

(v)    voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn indien de verwerende advocaat de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist en een beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk.

2.3    De raad is van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 47a Advocatenwet, zodat de behandeling van de klacht niet zal worden voortgezet.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verstaat dat de klacht is ingetrokken;

-    beslist dat de behandeling van de klacht niet op grond van artikel 47a    

Advocatenwet wordt voortgezet.

Aldus beslist door mr.  M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven- de Groot en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2019.