Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-01-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:4

Zaaknummer

18-1011/DH/DH/W

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek ongegrond. 

Uitspraak

Beslissing van de wrakingskamer van de

Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 21 januari 2019

in de zaak 18-1011/DH/DH/W

 

naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechter, ingediend door:

verzoeker

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Verzoeker heeft mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de tuchtrechter) ter zitting van 10 december 2018 gewraakt.

1.2    Op 10 december 2018 zijn verzoeker, mr. M en haar gemachtigde verschenen voor de mondelinge behandeling van de verzetzaken 18-262/DH/DH (om 13.40 uur) en 18-459/DH/DH (om 14.00 uur). Kort na aanvang van de zitting heeft verzoeker de tuchtrechter gewraakt. Verzoeker heeft zijn schriftelijke wrakingsverzoek ter zitting overhandigd. Diezelfde dag om 15.25 uur heeft verzoeker het wrakingsverzoek ook per e-mail aan de raad gezonden.

1.3    Bij brief van 17 december 2018 is het proces-verbaal van de zitting op 10 december 2018 aan verzoeker gezonden.

1.4    Bij brief van 18 december 2018 heeft de tuchtrechter op het wrakingsverzoek gereageerd.

1.5    In zijn brieven van 19 december 2018 en 22 december 2018 aan de raad heeft verzoeker gereageerd op het proces-verbaal en, zakelijk weergegeven, naar aanleiding van de ontvangst van het proces-verbaal nieuwe gronden voor wraking van de tuchtrechter gesteld.

1.6    Bij brief van 3 januari 2019 heeft de tuchtrechter gereageerd.

1.7    Het wrakingsverzoek is op 7 januari 2019 behandeld door de wrakingskamer in aanwezigheid van verzoeker.

1.8    De raad heeft voor de beoordeling van de wraking kennisgenomen van de correspondentie met de raad in de klachtzaken 18-262/DH/DH en 18-459/DH/DH.

2.    FEITEN

Klacht 18-262/DH/DH

2.1    Bij beslissing van 20 juni 2018 in deze klachtzaak heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad een klacht van verzoeker over mr. M gedeeltelijk kennelijk ongegrond en gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tegen de voorzittersbeslissing heeft verzoeker verzet ingesteld.

2.2    Bij e-mail van 24 juli 2018 heeft verzoeker zijn verhinderdata opgegeven. In het bericht staat 10 december 2018 niet als verhinderdatum genoemd.

2.3    Bij brief van 3 september 2018 zijn verzoeker en mr. M opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de klachtzaak op 10 december 2018, 13.20 uur.

2.4    Bij brief van 22 oktober 2018 heeft de raad verzoeker en mr. M laten weten dat de mondelinge behandeling op dezelfde dag, maar om 13.40 uur zal plaatsvinden.

Klacht 18-459/DH/DH

2.5    Bij beslissing van 5 september 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad een andere klacht van verzoeker over mr. M gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard. Het zaaknummer van deze klachtzaak is 18-459/DH/DH. Tegen de voorzittersbeslissing is verzoeker in verzet gekomen.

2.6    In zijn brief van 9 oktober 2018 aan de raad heeft de gemachtigde van mr. M zijn verhinderdata opgegeven. De gemachtigde heeft verder (onder meer) geschreven:

“(…) Op 10 december wordt in de middag een andere klacht van [klager] behandeld door de Raad, met dossiernummer 18-262. Ik heb er geen moeite mee wanneer de zaken op dezelfde dag en dan liefst aansluitend worden behandeld. (…)”

2.7    In een e-mail aan de raad van 9 oktober 2018 heeft ook verzoeker zijn verhinderingen opgegeven. De e-mail heeft de volgende inhoud:

“(…) Mijn verhinderdata op maandagen na 12 uur zijn:

(…)

December:    10, 17, 24, 31 (…)”

2.8    Bij brief van 15 oktober 2018 zijn verzoeker en mr. M opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de zaak op 10 december 2018, 14.00 uur. De eerste alinea’s van de brief van de raad luiden als volgt:

“[Gemachtigde mr. M] heeft in zijn brief van 9 oktober 2018 te kennen gegeven dat hij er geen bezwaar tegen heeft als deze zaak wordt behandeld op de zitting waar ook de zaak met nummer 18-262 wordt behandeld. U heeft daarop gereageerd en meegedeeld dat u wel bezwaar heeft tegen de behandeling van beide zaken op dezelfde zitting.

De raad van discipline heeft kennisgenomen van beide standpunten en besloten tot behandeling van de twee zaken op dezelfde zitting. (…)”

    In beide zaken

2.9    In zijn brief van 23 november 2017 aan de raad heeft verzoeker twee vragen gesteld:

    “1. In uw brief van 15 oktober j.l. spreekt u van een beslissing van de Raad van Discipline over mijn standpunt. Graag hoor ik welke persoon(en) van de RvD deze beslissing nam/namen en wat volgens die personen mijn “standpunt” zou zijn?

    2. Ontving [gemachtigde mr. M] een reactie op zijn vraag? Zo ja, wat voor een reactie kreeg hij en hoe?

 

3.    WRAKINGSVERZOEK

3.1    Verzoeker heeft het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd.

a)     De tuchtrechter heeft besloten om de behandeling van 18-459 te plannen op 10 december 2018, de datum waarop ook de behandeling van 18-262 gepland was. De tuchtrechter heeft daarmee geen rekening gehouden met een verhindering van verzoeker en heeft daarmee blijk gegeven van partijdigheid.

b)    Een verzoek van verzoeker om gevoegde behandeling van de twee zaken is in een eerder stadium afgewezen. Het verzoek van de gemachtigde tot gevoegde behandeling is, zonder rekening te houden met verhinderingen van verzoeker, toegewezen.

c)    In het proces-verbaal van de zitting op 10 december 2018 zijn opmerkingen van de voorzitter vastgelegd, die hij in werkelijkheid niet heeft gemaakt. Volgens verzoeker heeft de tuchtrechter het proces-verbaal gefalsifieerd en bedrog gepleegd.

3.2    Verzoeker heeft in verband met wrakingsgrond b naar voren gebracht dat de tuchtrechter in een eerder door hem aanhangig gemaakte klachtzaak tegen mr. M met nummer 17-017/DH/DH pas ter zitting (op 11 december 2017) de beslissing kenbaar heeft gemaakt dat een gedeelte van de klachten niet door de raad zou worden behandeld. Redengevend was dat deze klachten nog niet door de deken waren onderzocht. Verzoeker heeft de betreffende klachten alsnog bij de deken ingediend. Deze klachten betreffen klachtzaak 18-459. Verzoeker heeft de deken en de tuchtrechter op 11 december 2017 verzocht om de nieuwe klacht (18-459) te voegen bij klacht 18-262. De deken heeft het verzoek tot gevoegde behandeling van de zaken afgewezen en heeft verzoeker hiervan bij brief van 22 december 2017 in kennis gesteld.

3.3    Ter onderbouwing van wrakingsgrond c heeft verzoeker erop gewezen dat in het proces-verbaal is vastgelegd dat de tuchtrechter en de griffier een reconstructie hebben gemaakt van de gang van zaken rondom de beslissing om twee zaken op een dag te behandelen en dat verder het volgende is geschreven:

    “Volgens diezelfde reconstructie heeft de griffier (…) beslist dat ondanks het bezwaar van klager beide zaken toch vandaag zouden worden behandeld. Ik stond en sta achter haar beslissing.”

3.4    Verzoeker heeft een schriftelijke uitgewerkte verbatim weergave overgelegd van de geluidsopnames die hij van de zitting van 10 december 2018 heeft. Volgens verzoeker is de hiervoor weergegeven mededeling uit het proces-verbaal ter zitting niet gedaan.

 

4.    BEOORDELING

4.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van leden van de raad mogelijk op grond van feiten of omstandigheden die de vrees rechtvaardigen dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat elke tuchtrechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.

Wrakingsgrond a)

4.2    Uitgangspunt is dat de beslissing van de tuchtrechter om twee zaken op dezelfde zitting, na elkaar, te behandelen, een procedurele beslissing is. Een procedurele beslissing is een beslissing die niet gaat over de inhoud van de zaak, maar over de procedure die de raad volgt bij de behandeling van de zaak. Een dergelijke beslissing kan in beginsel niet leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek. Op dit beginsel wordt slechts een uitzondering gemaakt als de procedurele beslissing zo onbegrijpelijk is dat hieruit niet anders kan worden afgeleid dan dat de tuchtrechter partijdig is.

4.3    Van deze uitzondering is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. De wrakingskamer licht dit als volgt toe.

4.4    De wrakingskamer stelt voorop dat de beslissing om de klachtzaken 18-262 en 18-459 op dezelfde dag mondeling te behandelen geldt als een beslissing van de tuchtrechter, ongeacht wie de beslissing in oktober 2018 feitelijk genomen heeft.

4.5    Verzoeker heeft in de zaak 18-262 maandag 10 december 2018 niet als verhinderdatum opgegeven. Tegen de oproep voor de mondelinge behandeling van de zaak op 10 december 2018 heeft verzoeker geen bezwaar gemaakt. Tegen het verplaatsen van de mondelinge behandeling van 13.20 naar 13.40 uur heeft verzoeker ook geen bezwaar gemaakt.

4.6    In klachtzaak 18-459 heeft verzoeker 10 december 2018 als verhindering opgegeven. Verzoeker heeft dat, niettegenstaande het feit dat op die dag de zaak met nummer 18-459 reeds stond gepland, in zijn schriftelijke opgave niet toegelicht.

4.7    Naar aanleiding van de opgave van de verhinderingen van verzoeker in klachtzaak 18-459 en het voornemen van de raad om deze klachtzaak (ook) mondeling te behandelen op 10 december 2018 heeft telefonisch contact plaatsgevonden op 11 oktober 2018. Wie het initiatief heeft genomen tot het telefonisch contact, kan niet worden vastgesteld. Dit is voor de beoordeling van het wrakingsverzoek echter niet van belang.

4.8    Ten aanzien van de vraag wat in het telefoongesprek is besproken wijkt de weergave van verzoeker af van de reconstructie die de tuchtrechter tezamen met de griffier heeft gemaakt en hetgeen volgens hen besproken is, zodat ook dit tussen partijen niet vast staat.

4.9    Na het telefoongesprek op 11 oktober 2018 heeft een afweging plaatsgevonden en de uitkomst daarvan, behandeling van beide zaken op dezelfde dag, is bij brief van 15 oktober 2018 aan verzoeker meegedeeld.

4.10    Deze gang van zaken is naar het oordeel van de wrakingskamer niet zodanig dat daaruit blijkt van vooringenomenheid van de tuchtrechter jegens verzoeker. Dat de organisatorische beslissing tot behandeling van twee zaken op 10 december 2018 niet is gemotiveerd, ook in het licht van de door verzoeker opgegeven verhindering, maakt dit niet anders.

Wrakingsgrond b)

4.11    Voor zover verzoeker de tuchtrechter op 11 december 2017 uitdrukkelijk heeft verzocht om het ertoe te leiden dat de klachten die op die datum niet zouden worden behandeld (en die thans bekend zijn als 18-459) te voegen bij de klachtzaak die nog in onderzoek was bij de deken (thans 18-262) – de wrakingskamer kan niet vaststellen of dit werkelijk is gebeurd – geldt dat de tuchtrechter daarover op dat moment geen zeggenschap had. De klachten werden immers eerst onderzocht door de deken en het is aan de deken om zijn onderzoek naar klachten in te richten op de wijze die hem goeddunkt.

4.12    Gesteld noch gebleken is dat verzoeker de raad opnieuw heeft verzocht om gevoegde behandeling van de klachtzaken, nadat de raad beide klachtzaken van de deken had ontvangen.

4.13    De wrakingskamer stelt vast dat de gemachtigde van mr. M te kennen heeft gegeven dat hij er geen bezwaar tegen heeft als de twee klachtzaken op dezelfde dag mondeling worden behandeld. De wrakingskamer leest in het bericht van de gemachtigde geen verzoek tot gevoegde behandeling van de twee zaken, zoals verzoeker dit kennelijk wel doet.

4.14    Er is naar het oordeel van de wrakingskamer derhalve geen sprake van een situatie waarin de tuchtrechter een verzoek van verzoeker heeft afgewezen om vervolgens een gelijkluidend verzoek van de wederpartij van verzoeker toe te wijzen. Ook uit de overige gang van zaken rond de al dan niet gezamenlijke behandeling blijkt niet van vooringenomenheid van de tuchtrechter jegens verzoeker. Wrakingsgrond b is ongegrond.

Wrakingsgrond c)

4.15    In het proces-verbaal zijn mededelingen van de tuchtrechter vastgelegd die volgens verzoeker in werkelijkheid niet zijn gedaan. De tuchtrechter heeft dit weersproken.

4.16    Verzoeker heeft zijn wrakingsgrond onderbouwd met een schriftelijke uitwerking van een geluidsopname. Deze geluidsopname heeft verzoeker zonder de raad daarvan in kennis te stellen gemaakt van de zitting op 10 december 2018.

4.17    De wrakingskamer overweegt dat verzoeker hiermee heeft gehandeld in strijd met de regel dat geen opnames gemaakt worden tijdens zittingen. De wrakingskamer ziet in deze omstandigheid grond om bij de beoordeling van wrakingsgrond c geen acht te slaan op de schriftelijke uitwerking van de geluidsopname.

4.18    Bij deze stand van zaken kan de wrakingskamer niet vaststellen of de in het proces-verbaal opgetekende mededeling ook werkelijk is gedaan ter zitting. De wrakingskamer kan echter wel vaststellen dat de mededeling als zodanig de juiste stand van zaken weergeeft, namelijk dat de griffier onder verantwoordelijkheid van de tuchtrechter heeft beslist tot behandeling van twee zaken op een zitting.

4.19    Gelet op dit alles heeft de wrakingskamer geen grond om vast te stellen dat op dit punt sprake is van vooringenomenheid van de tuchtrechter jegens verzoeker. Wrakingsgrond c is ongegrond.

 

BESLISSING

De wrakingskamer van de raad van discipline verklaart het wrakingsverzoek ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, M. Aukema, R.A.M. Oranje en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2019.