Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-03-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:45

Zaaknummer

19-042/DB/LI

Inhoudsindicatie

Grenzen van aan advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet overschreden. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort 

’s-Hertogenbosch 25 maart 2019

 

in de zaak 19-042/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen:

verweerder

 

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 23 januari 2019 met kenmerk K18-095, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1         Klaagster en de cliënten van verweerder zijn in het verleden buren van elkaar geweest en tussen hen is een geschil ontstaan. Tussen klaagster en verweerders cliënten zijn gerechtelijke procedures aanhangig geweest. Voorts hebben klaagster en verweerders cliënten over en weer conservatoir beslag gelegd.

1.2         Het ten laste van klaagster gelegde beslag is opgeheven nadat zij een bedrag van € 11.090,19 in depot had geplaatst bij de notaris. De ten laste van verweerders cliënten gelegde beslagen zijn niet opgeheven.

1.3         Omstreeks eind 2017 / begin 2018 hebben verweerders cliënten zich gewend tot verweerder met het verzoek hen bij te staan. Bij brief d.d. 21 maart 2018 heeft verweerder klaagster verzocht om haar medewerking te verlenen aan de opheffing van de beslagen. Verweerder heeft een termijn gesteld van 21 dagen, waarbij verweerder klaagster een gerechtelijke procedure in het vooruitzicht heeft gesteld indien de kwestie niet in der minne zou kunnen worden geregeld.

1.4         Bij e-mail d.d. 19 april 2018 heeft klaagster verweerder bericht dat zij enkel bereid was om mee te werken aan de opheffing van de beslagen indien verweerders cliënten de volledige vordering van klaagster zouden voldoen.

1.5         Bij e-mail d.d. 20 april 2018 heeft verweerder klaagster verzocht om hem op de hoogte te stellen van de omvang van haar vordering. Verweerder heeft daarbij aan klaagster medegedeeld:

“(…) Indien ik binnen tien dagen na dagtekening niets van u verneem ga ik ervan uit dat u uw vordering niet genoegzaam kunt aantonen, in welk geval de beslagen onrechtmatig zijn geworden en ik de opheffing van de beslagen zal vorderen.”

1.6         Op 5 juni, 27 juli en 13 september 2018 heeft klaagster e-mails aan verweerder gestuurd, welke e-mails verweerder onbeantwoord heeft gelaten.

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    jegens klaagster niet de zorg in acht heeft genomen die hij jegens haar als wederpartij in acht had behoren te nemen;

2.    bewust feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij weet dat die onjuist zijn.

2.2       Toelichting

Verweerder heeft e-mails van klaagster onbeantwoord gelaten en heeft termijnen gesteld waaraan hij zich zelf vervolgens niet heeft gehouden. Verweerder heeft gedreigd met acties maar vervolgens niets gedaan. Verweerder dient zijn cliënten beter te adviseren, het dossier te bestuderen en onnodige rechtszaken te vermijden. Verweerder heeft beweringen gedaan die niet kloppen en heeft klaagster beledigd door te stellen dat zij onrechtmatig heeft gehandeld.

 

3             VERWEER

3.1       De klacht is ongegrond. Het staat verweerder vrij om al dan niet op e-mails van klaagster te reageren. Verweerder bepaalt in overleg met zijn cliënten of op een e-mail van klaagster moet worden gereageerd en of er een procedure moet worden opgestart. Klaagsters belangen zijn door het optreden van verweerder niet geschaad. Verweerder heeft klaagster niet beledigd en heeft ook niet gedreigd. Het gemotiveerd stellen dat klaagster onrechtmatig heeft gehandeld is geen belediging.

 

4             BEOORDELING

 

4.1      De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

4.2      Tussen klaagster  en de cliënten van verweerder zijn gerechtelijke procedures aanhangig geweest. Bij brief d.d. 21 maart 2018 heeft verweerder zich voor het eerst namens zijn cliënten tot klaagster gewend. In deze brief heeft verweerder namens zijn cliënten in zakelijke bewoordingen een gemotiveerd verzoek gedaan aan klaagster. Kennelijk kan klaagster zich niet vinden in de standpunten die verweerder namens zijn cliënten heeft verwoord en het verzoek dat hij namens zijn cliënten heeft geformuleerd, maar dit betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënten stond het verweerder vrij om namens zijn cliënten standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klaagster en om klaagster aan te schrijven. Hij hoefde daarbij in beginsel geen rekening te houden met de belangen van klaagster.

4.3      Het stond verweerder vrij om namens zijn cliënten het gemotiveerde juridische standpunt in te nemen dat zijdens klaagster sprake zou zijn van onrechtmatig handelen indien zij de door haar gepretendeerde vordering niet kon aantonen. Het moge zo zijn dat dit standpunt klaagster onwelgevallig was maar dat betekent nog niet dat het standpunt beledigend was. Dat verweerder bewust feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij weet dat die onjuist zijn is evenmin gebleken.

4.4      Het is voorts aan verweerder om in overleg met zijn cliënte te bepalen of en op welke wijze op e-mails van klaagster wordt gereageerd. Het stond verweerder derhalve vrij om af te zien van het geven van een reactie op de e-mails van klaagster d.d. 5 juni, 27 juli en 13 september 2019. De voorzitter is van oordeel dat het verwijt dat verweerder zijn cliënten beter dient te adviseren, het dossier dient te bestuderen en onnodige rechtszaken dient te vermijden, onvoldoende is onderbouwd en feitelijke grondslag mist. Immers, klaagster verwijt verweerder juist dat hij (nog) geen gerechtelijke procedure jegens klaagster aanhangig heeft gemaakt. Van het uitblijven van een gerechtelijke procedure kan verweerder echter geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het is aan verweerder om in overleg met zijn cliënte te bepalen of een gerechtelijke procedure jegens klaagster aanhangig wordt gemaakt.

4.5      Uit de overgelegde stukken is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken dat verweerder de belangen van klaagster nodeloos heeft geschaad.

4.6      Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in beide onderdelen met toepassing van artikel 46 j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond  verklaren.

 

BESLISSING

 

De voorzitter verklaart:

de klacht in beide onderdelen, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier op 25 maart 2019

 

 

Griffier                                                Voorzitter