Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-03-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:59
Zaaknummer
18-981/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht over advocaat wederpartij.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 18 maart 2019
in de zaak 18-981/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 15 januari 2018 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 6 december 2018 met kenmerk 2018-340967, door de raad ontvangen op 7 december 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 februari 2019 in aanwezigheid van een aantal klagers, de gemachtigde van klagers (tevens klager sub 9) en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 9 van de bij die brief gevoegde inventarislijst. Voorts heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van de gemachtigde van klagers aan de raad van 26 januari 2019.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klagers zijn verwikkeld in een geschil met de Coöperatieve Aankoopvereniging Den Ham U.A. (hierna: de CAV). Klagers worden daarin bijgestaan door mr. K. De CAV wordt bijgestaan door verweerder. De Raad van Commissarissen van de CAV wordt daarin bijgestaan door mr. V.
2.2 Klagers hebben een enquêteverzoek aanhangig gemaakt bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. Op 21 december 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.3 Op 22 december 2017 heeft verweerder een bericht achtergelaten op de voicemail van mr. V.
2.4 Op 22 december 2017 om 16:23 uur heeft mr. V een e-mail gestuurd aan mr. K en zijn kantoorgenoot, met verweerder in gekopieerd, met onder meer de volgende inhoud:
“Geachte confrères,
Eerder vanmiddag liet [klager sub 9] ( [telefoonnummer verweerder]) een voicemail achter op mijn mobiele nummer, met kwetsende en bedreigende inhoud. Hij meldde dat ik gisteren ter zitting bij de Ondernemingskamer louter leugens zou hebben uitgesproken, hij zei zich voor te stellen dat ik geen kleding onder mijn toga zou dragen en dat “bloedsporen vanaf kniehoogte naar beneden lopen”.
Ik verzoek u dringend om het er toe te leiden dat deze [klager sub 9] (ik neem aan: Verzoeker onder 31 of 34, dan wel de betrokken werknemer) zulke uitlatingen staakt en gestaakt houdt. Bij ieder volgend vergelijkbaar bericht zal ik dit aan de Ondernemingskamer melden en aangifte doen van belediging en bedreiging. Mocht u dat wensen, dan kan ik u het voicemailbericht laten horen.
Ik verneem nog graag vandaag van u
Hoogachtend
(...)”
2.5 Op 22 december 2017 om 16:30 uur heeft mr. V een e-mail gestuurd aan mr. K en zijn kantoorgenoot, met verweerder in gekopieerd, met onder meer de volgende inhoud:
“Ik begrijp net dat ik slachtoffer ben geworden van een door mij onbegrepen grap, die bovendien voor mij op een ongelukkig moment kwam.
U kunt mijn e-mail daarom als niet geschreven beschouwen. Ik wens u goede feestdagen.”
2.6 Op 23 december 2017 heeft mr. K een e-mail gestuurd aan mr. V, met onder meer de volgende inhoud:
“Heel vervelend. Hierbij verzoek ik u om de geluidsopname van het voicemailbericht naar mij te mailen, zodat mijn cliënten kunnen luisteren of zij de stem herkennen.”
2.7 Op 23 december 2017 heeft mr. V een e-mail gestuurd aan mr. K met verweerder in gekopieerd, met onder meer de volgende inhoud:
“Dank voor uw bericht, maar het bleek een (nogal ongelukkig uitgevallen) grap die voor mij bovendien op een nogal ongelukkig moment kwam.
U kunt mijn mail dus als niet geschreven beschouwen.
Ik had daarover gisteren nog een bericht gestuurd maar daar is mogelijk (ook) iets mee mis gegaan.”
2.8 Op 8 januari 2018 heeft mr. K een e-mail gestuurd aan mr. V, met onder meer de volgende inhoud:
“[Klager sub 9] vindt het toch wel heel erg vervelend dat zijn naam is gebruikt voor naar het schijnt een intimiderende grap in uw richting. Hij wil het er niet bij laten zitten. Hij wil het voicemailbericht beluisteren om te horen wat er precies uit zijn naam is gezegd. Het voicemailbericht zie ik daarom graag binnen 3 dagen van u tegemoet.”
2.9 Op 8 januari 2018 heeft mr. V een e-mail gestuurd aan mr. K, met verweerder in gekopieerd, met onder meer de volgende inhoud:
“Het spijt me dat een door mij onbegrepen grap zo is geëscaleerd. Toen ik bemerkte dat het om een grap ging heb direct de adressanten van mijn e-mail daarvan op de hoogte gebracht en heb ik de voicemail gewist, om een en ander zo snel mogelijk (de laatste werkdag voor het kerstreces) te vergeten. Naar ik later hoorde, heb ik de tekst van die voicemail in de emotie van dat moment niet goed verstaan en waren de bewoordingen minder “ruw” dan ik in mijn eerste e-mail weergaf.
Het lijkt me goed als wij allen dit zo snel mogelijk achter ons laten.”
2.10 Op 8 januari 2018 heeft mr. K een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:
“Als het goed is heeft u ook kennis genomen van onderstaande e-mail van [mr. V] van 22 december jl., nu de mail tegelijkertijd ook aan u is verzonden.
Naar al snel bleek heeft [klager sub 9] geen contact opgenomen met [mr. V]. Toch vindt hij het ongehoord en zeer ongepast dat zijn naam is gebruikt voor een actie waarmee hij c.q. zijn naam doelbewust is misbruikt en beschadigd. In een vervolgmail liet [mr. V] weten dat het om een door hem onbegrepen grap zou gaan, maar [klager sub 9] begrijpt niet wat er grappig is aan het feit dat in zijn naam uitingen worden gedaan in de trant van dat ‘[mr. V] geen kleding onder zijn toga zou dragen en dat bloedsporen vanaf kniehoogte naar beneden zouden gaan lopen’. Onduidelijk is ook of er niet meer van dergelijke niet grappige en onbegrepen uitingen naar derden zijn gedaan. [Klager sub 9] heeft het voorval inmiddels gemeld bij de politie. Hij wil het er dan ook niet bij laten zitten.
[Klager sub 9] heeft onderzoek gedaan naar het telefoonnummer genoemd in de mail van [mr. V]. Dit nummer (b)lijkt van u te zijn. [Klager sub 9] wil daarom van u weten of u [mr. V] heeft gebeld en zich heeft voorgedaan als [klager sub 9], dan wel of het juist is dat uw telefoon is gebruikt voor deze “grap”, en zo ja waarom u dat heeft gedaan en in wiens opdracht u dat heeft gedaan, dan wel hoe dit met uw telefoonnummer heeft kunnen gebeuren en wat er is ingesproken op de voicemail? Zoals vermeld wil, [klager sub 9] het er niet bij laten zitten en wil hij de feiten nader onderzoeken. Om die reden zie ik uw antwoorden op voormelde vragen graag deze week van u tegemoet.”
2.11 Op 9 januari 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan mr. K, met onder meer de volgende inhoud:
“Het spijt mij om uit uw mail te moeten begrijpen dat de lucht nog niet was geklaard met de vervolgmail van [mr. V].
[Mr. V] en ik kennen elkaar reeds lang en dat leidt van tijd tot tijd tot een onderling contact dat niet direct een professionele uitwisseling is over een zaak. Zo heb ik, toen ik hem kort voor mijn vakantie niet kon bereiken, een in onze persoonlijke relatie geestig bedoeld bericht ingesproken over de zitting van de dag ervoor. Vanzelfsprekend was het niet mijn bedoeling om de indruk te wekken dat ik werkelijk namens enige andere persoon dan mijzelf sprak. Ik heb dan ook geen moment bevroed dat mijn bericht als van een ander afkomstig zou kunnen worden aangemerkt, anders had ik mij daar vanzelfsprekend van onthouden. Uit de weergave door [mr. V] van die voicemail, zoals vermeld in zijn email van 22 december, blijkt overigens dat hij een en ander niet goed heeft verstaan, maar dat lijkt mij minder van belang, omdat de uiting echt uitsluitend in de persoonlijke sfeer is geweest.
Een en ander laat onverlet dat ik mij de consternatie waar dit toe heeft geleid, natuurlijk aantrek. Het is buitengewoon vervelend dat dit misverstand ertoe heeft geleid dat één van uw cliënten zich gegriefd voelt. Mocht uw cliënt daar prijs op stellen, dan sta ik hem daarover graag te woord.”
2.12 Op 15 januari 2018 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) een misverstand heeft laten ontstaan over de hoedanigheid waarin hij in de gegeven situatie is opgetreden;
b) feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn;
c) zich onnodig grievend heeft uitgelaten.
4 VERWEER
4.1 Verweerder betwist een en ander. Verweerder voert aan dat hij mr. V al meer dan 20 jaar goed kent. Zij zijn vrienden. Zij gaan met elkaar op vakantie en verweerder was ceremoniemeester op de bruiloft van mr. V. Op 22 december 2017, daags na de zitting bij de Ondernemingskamer, heeft verweerder mr. V opgebeld en een in de persoonlijke relatie ludiek en absurdistisch bedoeld bericht achtergelaten op zijn voicemail, met verwijzing naar de zitting de dag ervoor. Verweerder heeft geen moment bevroed dat zijn bericht zou worden opgevat als van een ander afkomstig. Toen mr. V hem later die middag terugbelde en aangaf een vervelend bericht op zijn voicemail te hebben ontvangen, heeft verweerder direct aangegeven dat dit een misverstand betrof, en daarvoor zijn excuses aangeboden. Mr. V vertelde daarop dat hij zojuist een bericht hierover had gestuurd aan mr. K, en zei het gesprek te willen beëindigen om een rectificatie te sturen. Ook vertelde mr. V nog dat het bericht bij hem in slechte aarde was gevallen omdat hij vlak daarvoor serieus was bedreigd, in een ander dossier. Naar verweerder aannam, was daarmee de kous af. Wat betreft de inhoud van het voicemailbericht geldt dat verweerder zich niet precies kan herinneren wat er is gezegd, maar verweerder er zeker van is dat hij het citaat uit de e-mail van mr. V van 22 december 2017 (zie hiervoor onder randnummer 2.4) niet heeft gebruikt. Verweerder heeft iets gezegd in de trant van: “U was vast naakt onder uw toga” en “maar dat kan niet want ik zag je broekspijpen”. Verweerder kan zich evenmin herinneren de naam van klager sub 9 te hebben gebruikt, maar kan dat ook niet met zekerheid ontkennen. Het bericht was uitsluitend bedoeld voor mr. V en niet van zakelijke of juridische aard. Verweerder benadrukt dat hij het heel spijtig vindt dat klagers zich hierdoor gegriefd hebben gevoeld.
5 BEOORDELING
5.1 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klagers overweegt de raad als volgt. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Het is de raad niet gebleken dat klagers sub 1 t/m 8 rechtstreeks in hun belang zijn of kunnen worden getroffen door het gestelde handelen en/of nalaten van verweerder waar de klacht betrekking op heeft. Dat, als klager sub 9 in diskrediet wordt gebracht, dit de rest van de klagers ook raakt, maakt niet dat zij een rechtstreeks belang hebben. De raad zal klagers sub 1 t/m 8 daarom niet-ontvankelijk verklaren in de klacht. Aangezien klager sub 9 wel in de klacht kan worden ontvangen, zal de raad hierna inhoudelijk op de klacht ingaan.
Ad klachtonderdelen a), b) en c)
5.2 De klachtonderdelen a), b) en c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.3 De raad neemt in overweging dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat – zoals hier: in privéhoedanigheid -, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich in die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Privégedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn (of: verband bestaat, of: verwevenheid is) met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.
5.4 De raad gaat ervan uit dat verweerder het voicemailbericht heeft achtergelaten als grap tussen twee vrienden, en aldus in de privé-sfeer. Naar het oordeel van de raad is er in onderhavig geval evenwel voldoende verwevenheid met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven toe te passen. Daarbij acht de raad van belang dat verweerder en mr. V elkaar de dag vóór het voicemailbericht hebben getroffen in de rechtszaal waarbij zij allebei als advocaat optraden, en verweerder zich in het voicemailbericht kennelijk heeft voorgedaan als één van de bij die procedure betrokken partijen, namelijk klager sub 9. Dat verweerder stelt zich niet te kunnen herinneren de naam van klager sub 9 te hebben gebruikt overtuigt de raad niet. De raad gaat er niettemin vanuit dat het gaat om een grap tussen twee vrienden, waarvan het niet de bedoeling was dat dit openbaar zou worden. Het is ongelukkig dat dit bij de wederpartij terecht is gekomen, temeer nu klager sub 9 zich hierdoor gegriefd heeft gevoeld. Dit maakt evenwel nog niet dat de betamelijkheidsnorm is geschonden. Gedragsregels 29 en 30 (Gedragsregels 1992), waar klager sub 9 naar verwijst, zijn niet voor deze situatie geschreven. Dat verweerder zich onnodig grievend over klager sub 9 heeft uitgelaten kan de raad, gelet op het verweer van verweerder, niet vaststellen. Het had verweerder wel gesierd als hij direct op 22 december 2017, nadat duidelijk was dat de advocaat van klagers op de hoogte was geraakt van het voicemailbericht, kenbaar had gemaakt dat hij degene was geweest die het voicemailbericht had achtergelaten en daarvoor zijn excuses had aangeboden. Dat verweerder dit heeft nagelaten maakt evenwel niet dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De klachtonderdelen a) t/m c) zijn ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klagers sub 1 t/m 8 niet-ontvankelijk in de klacht;
- verklaart de klacht, voor zover ingediend door klager sub 9, in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. C. Wiggers en E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2019.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 18 maart 2019
verzonden.