Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-03-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2019:66

Zaaknummer

18-805/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegronde klacht van een voormalig advocaat tegen de advocaat die hem heeft bijgestaan in de tuchtprocedure die heeft geleid tot zijn schrapping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 25 maart 2019

in de zaak 18-805/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

 

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 30 april 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 4 oktober 2018 met kenmerk 2018-618261, door de raad ontvangen op 8 oktober 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 februari 2019 in aanwezigheid van klager, vergezeld door zijn echtgenote, en verweerder, bijgestaan door mr. J.H. van Dijk. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken en de bijlagen 1 tot en met 14.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager is een voormalig advocaat.

2.2    Op 2 februari 2016 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken Rotterdam) bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad Den Haag) een dekenbezwaar over klager ingediend. Bij beslissing van 22 augustus 2016 heeft de raad Den Haag klager de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd. De raad Den Haag heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen:

“5.2 Uit de hiervoor geschetste feiten blijkt dat verweerder [klager in onderhavige procedure, rvd] gedurende een lange periode, meermalen en bij vele cliënten heeft nagelaten opdrachtbevestigingen te maken en de geldende (financiële) voorwaarden schriftelijk te bevestigen. Verweerder is daarmee door blijven gaan nadat hij door de deken op deze gebreken was gewezen en heeft aldus niet gehandeld zoals een goed advocaat betaamt.

5.3 Verweerder heeft daarnaast in de afgelopen jaren een groot aantal toevoegingen aangevraagd en gekregen zonder dat hij hiervoor aantoonbaar daadwerkelijk rechtsbijstand heeft verleend. Ook in deze situatie heeft verweerder nadat hij daarop door de deken was gewezen geen verandering gebracht. Daarmee heeft verweerder in strijd gehandeld met de op hem rustende verplichting tot (financiële) integriteit.”

2.3    Op 23 augustus 2016 heeft klager verweerder verzocht hem bij te staan in het hoger beroep tegen de beslissing van de raad Den Haag van 22 augustus 2016.

2.4    Bij e-mail van 25 augustus 2016 heeft verweerder klager meegedeeld bereid te zijn hem als raadsman bij te staan in het hoger beroep, klager geïnformeerd over zijn uurtarief en klager verzocht een depot te voldoen van € 5.000.

2.5    Op 15 september 2016 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder op het kantoor van verweerder.

2.6    Op 16 september 2016 heeft verweerder namens klager een appelmemorie bij het Hof van Discipline ingediend. Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerder klager een afschrift van de appelmemorie gestuurd.

2.7    Klager heeft verweerder bij e-mail van eveneens 16 september 2016 een zevental beslissingen toegestuurd. Verweerder heeft klager hierop per e-mail meegedeeld dat hij de betreffende beslissingen bij het Hof van Discipline zal inbrengen.

2.8    Bij brief van 27 september 2016 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Van machtsmisbruik en ronselen van klager is mij in de toegezonden stukken verder niets gebleken. Nu de deken door middel van het arrangeren van een bespreking kennelijk aanstuurt op een minnelijke regeling (…) adviseer ik u een zodanige bespreking aan te gaan. Mijn advies daarover is nog dat u zich onthoud van beschuldigen als hiervoor bedoeld.”

2.9    Bij e-mail van 21 oktober 2016 heeft verweerder klager meegedeeld dat de zitting bij het Hof van Discipline zal plaatsvinden op 2 december 2016 om 11.30 uur.

2.10    Bij e-mail van 14 november 2016 heeft verweerder klager geschreven:

“Met belangstelling nam ik kennis van uw e-mail van 13 november 2016.

Uw reactie behelst een zeer gedetailleerde betwisting van het standpunt van de Deken. Ik zal pogen een en ander adequaat samen te vatten.”

2.11    Bij e-mail van 25 november 2016 heeft verweerder klager onder meer geschreven dat hij een bespreking voorafgaand aan de zitting niet nodig acht en klager geadviseerd af te zien van een huisbezoek aan één van zijn voormalige cliënten.

2.12    Tijdens de zitting bij het Hof van Discipline op 2 december 2016 heeft verweerder het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.

2.13    Bij tussenbeslissing van 9 januari 2017 heeft het Hof van Discipline het onderzoek heropend en de deken Rotterdam opgedragen onderzoek te doen naar de praktijkvoering van klager vanaf 1 januari 2016 en daarvan verslag te doen.

2.14    Bij e-mail van diezelfde dag, om 13:50 uur, heeft verweerder de tussenbeslissing van het Hof van Discipline van 9 januari 2017 aan klager gestuurd.

2.15    Bij e-mail van 10 januari 2017 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“(…) Het is nu aan u om bij het komende Dekenbezoek aan te tonen dat u alles pico bello in orde hebt.Ofschoon het kostenverhogend is, lijkt het mij wel raadzaam dat ik of één van mijn kantoorgenoten bij het Dekenbezoek aanwezig is. Gaarne verneem ik uw visie daarover”

2.16    Bij e-mail van 16 januari 2017 heeft verweerder klager geschreven:

“Vrijdag 13 januari jl. bracht u onder mijn aandacht dat het Dekenbezoek aan uw kantoor plaatsvindt op 31 januari 2017 om 14.00 uur. Ik ben op die dag helaas verhinderd.

Aangezien de Deken eerder heeft aangegeven het bezoek in de maand januari van dit jaar te willen doen plaatsvinden, staat u voor de keus het bezoek doorgang te laten vinden of een andere datum te verzoeken. Ofschoon ik mijn aanwezigheid nog steeds van belang vind, kan ik me echter voorstellen dat – ervan uitgaande dat u in alle opzichten aan de geldende eisen voldoet – het doorgang doen vinden van het bezoek op 31 januari niet bezwaarlijk is.”

2.17    Bij e-mail van 21 januari 2017 heeft klager verweerder onder meer geschreven:

“Naar aanleiding van ons telefoongesprek van gisteren 20 januari jl. bericht ik u hierbij:

- Dat ik de Deken bij zijn kantoorbezoek op dinsdag 31 januari 2017 zal ontvangen en afhandelen (…)”

2.18    Op 31 januari 2017 heeft de deken Rotterdam een bezoek gebracht aan het kantoor van klager. Op 27 februari 2017 heeft de deken Rotterdam een rapport uitgebracht. Uit dat rapport volgt dat de deken Rotterdam 15 dossiers van klager heeft beoordeeld. De conclusie van het rapport luidt, voor zover van belang:

“Weliswaar is gebleken dat [klager] de dossiers beter op orde heeft dan voorheen, echter in kwalitatief opzicht blijft het zorgelijk. In bijna alles dossiers bevindt zich een opdrachtbevestiging maar op de eerste alinea na, waarin het juridisch probleem wordt benoemd, zijn het standaardbrieven. In de dossiers ontbreken nog steeds juridische analyses en schriftelijke bevestigingen waarin hij de cliënt informeert over de voortgang van de procedure en wijst op de gevolgen. Volgens [klager] nodigt hij de cliënt uit voor een bespreking en bespreekt hij mondeling de voortgang en wordt het resultaat van de bespreking niet meer schriftelijk vastgelegd.

Ook in de dossiers van 2016 valt op dat er veel uren worden geschreven in relatief eenvoudige zaken. Daarnaast valt op dat ingediende verzoekschriften voor de behandeling van de zaak worden ingetrokken.

Kortom, van enige voortgang is sprake, echter in het licht van de vele kantoorbezoeken en gesprekken met [klager] blijft zijn juridische dienstverlening erg mager. (…) Ook thans vind ik dat een coach noodzakelijk is om de kwaliteit van [klager] te verbeteren (…) doch [klager] heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan een coach. Ik betreur zijn houding op dit punt.”

2.19    Bij e-mail van 28 februari 2017 heeft verweerder klager geschreven:

“Ook van de griffier van het Hof van Discipline ontving ik afschrift van de brief van de Deken d.d. 27 februari 2017.

Ofschoon de Deken tot de conclusie is gekomen dat uw juridische dienstverlening erg mager zou zijn, acht ik dit tuchtrechtelijk gezien niet verwijtbaar of anderszins in uw nadeel.

Met betrekking tot de kwestie van de coach adviseer ik u alsnog akkoord te gaan met een coach, zij het met een coach in afgeslankte vorm (bijvoorbeeld 1 x per maand).

Ook adviseer ik u op voorhand aan te geven welke cursussen u voornemens bent te gaan volgen.”

2.20    Op 10 maart 2017 heeft er een tweede zitting bij het Hof van Discipline plaatsgevonden.

2.21    Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerder klager geschreven:

“Naar aanleiding van ons telefoongesprek van heden bericht ik u dat een e-mailbericht van 28 februari 2017 van u aan mij niet door mij is ontvangen. Ook daarna heb ik geen mail van u ontvangen. Wel zie ik dat ik op 28 februari 2017 om 12:03 uur een e-mail heb toegezonden. In die e-mail adviseer ik u alsnog akkoord te gaan met een coach.”

2.22    Op diezelfde dag heeft klager de griffier van het Hof van Discipline per e-mail geschreven:

“Op 28 februari 2017 heb ik het rapport van het Dekenbezoek van 31 januari 2017 ontvangen. Onmiddellijk daarna heb ik handgeschreven notities per rapport onderdeel gemaakt en (…) naar mijn advocaat (…) gestuurd. Ik heb hem verzocht mijn commentaren in zijn bewoordingen in een begeleidend schrijven samen te vatten en alle stukken naar Uw Hof door te geleiden.

Echter heden op de zitting bleek dat [verweerder] de stukken niet had doorgestuurd aan Uw Hof. Vandaag heb ik hem verzocht de stukken alsnog naar Uw Hof te sturen en zojuist liet hij telefonisch weten dat ik deze zelf naar u kon mailen.”

2.23    Bij e-mail van eveneens 10 maart 2017 heeft verweerder aan klager bevestigd dat klager hem telefonisch heeft meegedeeld dat hij zijn commentaar van 28 februari 2017 (op het verslag van de deken, rvd) naar een onjuist e-mailadres van verweerder heeft gestuurd en klager verzocht de griffier van het Hof van Discipline over zijn vergissing te informeren, hetgeen klager heeft gedaan.

2.24    Bij e-mail van 13 maart 2017 heeft verweerder klager meegedeeld dat het Hof van Discipline geen kennis zal kunnen nemen van de door klager nagezonden stukken, aangezien het onderzoek ter terechtzitting reeds is gesloten.

2.25    Bij beslissing van 8 mei 2017 heeft het Hof van Discipline de beslissing van de raad Den Haag van 22 augustus 2016 bekrachtigd. In de beslissing staat, voor zover van belang:

“- Weliswaar is ter gelegenheid van de behandeling op 10 maart 2017 van de zijde van verweerder [klager in onderhavige procedure, rvd] meegedeeld dat verweerder thans bereid is om een coach in de arm te nemen, maar naar het oordeel van het hof is deze mededeling niet serieus te nemen. Niet alleen heeft verweerder deze bereidheid al eerder uitgesproken maar daarna weer ingetrokken en heeft hij in de voorbereiding van de behandeling geen activiteiten ondernomen om een coach te verkrijgen, ook heeft hij ter gelegenheid van de behandeling laten blijken dat hij een coach niet nodig vindt.

3.10 Al met al moet worden geconstateerd dat de praktijk van verweerder al gedurende zeer lange tijd ernstige gebreken, waaronder aanvankelijk ook financieel, vertoont, dat ondanks diverse waarschuwingen van de deken verweerder daarin geen, althans onvoldoende wijziging heeft gebracht en dat verweerder zelf er nog steeds geen blijk van geeft dat hij inziet dat hij handelt in strijd met de zorg die hij als advocaat jegens zijn cliënten behoort te betrachten”

2.26    Bij omstreeks om 13:24 uur per e-mail gestuurde brief van 8 mei 2017 heeft de deken Rotterdam klager, onder verwijzing naar de beslissing van het Hof van Discipline, meegedeeld welke maatregelen klager als gevolg van de schrapping dient te nemen.

2.27    Verweerder heeft de beslissing van het Hof van Discipline van 8 mei 2017 op 8 mei 2017 om 14:02 uur per e-mail van de griffie van het Hof van Discipline ontvangen. Om 14:14 uur heeft verweerder de beslissing per e-mail aan klager gestuurd.

2.28    Op 8 mei 2017 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen klager en verweerder.

2.29    Bij e-mail van 9 mei 2017 heeft klager verweerder meegedeeld dat hij naar aanleiding van de beslissing van het Hof van Discipline en het telefoongesprek met verweerder van die dag daarvoor geen herziening wil verzoeken.

2.30    Bij e-mail van 29 mei 2017 heeft klager zich bij verweerder beklaagd over diens bijstand aan klager. In de e-mail staat verder, voor zover hier van belang:

“In totaal heb ik E 5000,00 en E 3.500,00 als depot aan u betaald. Daarnaast heb ik facturen van u ontvangen waardoor uw torenhoge honorarium thans in totaal E 14.260,93 bedraagt. Inmiddels heb ik al E 10.794,07 (inclusief 2x depot) aan u betaald.

Ik stel een minnelijke regeling voor inhoudende dat ik het bedrag boven E 10.794,07 (ad E 3.466,86) niet zal betalen.

Indien u zich kan vinden met mijn voorstel verneem ik dat graag zo spoedig mogelijk van u opdat ik geen klacht tegen u hoef in te dienen.”

2.31    Bij e-mail van 2 juni 2017 heeft klager verweerder onder meer geschreven:

“Ik stel voor dat u nog vandaag E 5794,86 van de totaal door mij aan u betaalde bedrag ad E 10.794,07 op mijn ABN AMRO Bank terug boekt.

(…)

Indien ik uiterlijk vanmiddag 17.00 uur geen geld op mijn bankrekening ontvang zal ik z.s.m. een klacht tegen u indienen.

(…)

Vertrouwende dat u de voorkeur heeft aan een regeling in der minne boven het voeren van een klacht- resp. tuchtrechtelijke procedure, verblijf ik.”

2.32    Diezelfde dag heeft verweerder klager meegedeeld dat hij akkoord gaat met een minnelijke regeling en een creditnota ten bedrage van € 3.466,86 zal doen opmaken.

2.33    Op eveneens 2 juni 2017 heeft klager bij het Hof van Discipline een verzoek ingediend om de (tussen)beslissingen van 9 januari en 8 mei 2017 te herzien. Bij beslissing van 13 oktober 2017 heeft het Hof van Discipline het herzieningsverzoek van klager afgewezen. De beslissing luidt, voor zover relevant:

“3.5.1 (…) Uit de omstandigheid dat de deken verzoeker niet heeft gehoord (of de gelegenheid gegeven schriftelijke opmerkingen te maken) alvorens zijn rapport in te zenden, kan niet worden afgeleid dat verzoeker geen eerlijk proces heeft gehad. Verzoeker (en zijn raadsman toentertijd) heeft voorafgaand aan de zitting en ter zitting zelf op dit rapport kunnen reageren, en ter zitting heeft hij dat ook gedaan. (…) Op de zitting is gedebatteerd over het rapport. Verzoeker is mitsdien gehoord met betrekking tot het rapport.

(…)

3.5.5 Naar het oordeel van het hof heeft verzoeker toereikend effectief verweer kunnen voeren. Het rapport van de deken telt 4 ½ pagina met één productie (van één A4tje) en handelt over dossiers van verzoeker, informatie derhalve die bij verzoeker bekend was.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij op 16 september 2016 een appelschriftuur bij het Hof van Discipline heeft ingediend, zonder klager daarvan een concept ter aanvulling/correctie te sturen;

b)    hij meerdere malen heeft nagelaten overleg met klager te plegen en klager niet heeft geïnformeerd over de voortgang van zijn zaak, de in te dienen stukken, termijnbewaking, correspondentie, processtrategie et cetera;

c)    hij door klager toegezonden beslissingen van rechterlijke uitspraken bij het Hof van Discipline heeft ingediend, zonder klager daarvan in kennis te stellen, respectievelijk een kopie van zijn brief aan het Hof van Discipline aan klager te zenden;

d)    hij vrijwel geen correspondentie en besprekingen heeft gevoerd met klager;

e)    hij klager niet heeft opgeroepen voor de zittingen van 2 december 2016 en 10 maart 2017;

f)    er geen dossierbespreking heeft plaatsgevonden en er geen strategie voor de zitting is besproken;

g)    hij de pleitnota voor de zitting van 2 december 2016 niet in concept aan klager heeft voorgelegd, noch hierover telefonisch overleg met klager heeft gevoerd;

h)    hij klager heeft toegezegd aanwezig te zijn bij het kantoorbezoek van de deken Rotterdam, welke toezegging hij niet is nagekomen;

i)    hij de door de deken Rotterdam onderzochte dossiers niet met klager heeft doorgenomen en zich aldus geen eigen oordeel over de dossiers heeft gevormd;

j)    hij heeft verzuimd een concept van het verslag van de deken Rotterdam op te vragen dan wel een afspraak met de deken Rotterdam te maken om de bevindingen te bespreken;

k)    hij het verslag van de deken Rotterdam niet met klager heeft besproken;

l)    hij te laat is gekomen op de zitting van 10 maart 2017 en naar “kegeladem” rook;

m)    hij geen verweerschrift heeft ingediend noch een pleitnota heeft opgesteld voor de zitting van 10 maart 2017;

n)    hij geen uitstel heeft gevraagd aan het Hof van Discipline om het dossier te bestuderen en te vergelijken met het rapport van de deken Rotterdam;

o)    hij de eindbeslissing van het Hof van Discipline niet tijdig aan klager heeft gestuurd;

p)    hij de eindbeslissing van het Hof van Discipline niet met klager heeft besproken;

q)    hij klager in de kou heeft laten staan en aan zijn lot heeft overgelaten zonder verdere nazorg;

r)    hij veel geld heeft gevraagd voor ondermaatse dienstverlening en spookwerkzaamheden;

s)    hij een toevoeging voor klager had moeten aanvragen, dan wel klager op de mogelijkheid van een toevoeging had moeten wijzen;

t)    hij telefoongesprekken met klager heeft opgenomen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5    BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1    Verweerder heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat klager zijn recht om een klacht over verweerder in te dienen heeft verwerkt c.q. afstand heeft gedaan van zijn recht om een klacht over verweerder in te dienen. Klager heeft in zijn e-mail aan verweerder van 29 mei 2017 (zie hiervoor, 2.30), herhaald bij e-mail van 2 juni 2017 (zie hiervoor, 2.31), immers een minnelijke regeling voorgesteld, waarmee verweerder akkoord is gegaan.

5.2    De raad overweegt als volgt. Anders dan verweerder stelt, heeft klager in de e-mail van 29 mei 2017 noch in de e-mail van 2 juni 2017 ondubbelzinnig afstand gedaan van zijn recht om bij de deken een klacht over verweerder in te dienen. Bovendien heeft klager verweerder in zijn e-mail van 2 juni 2017 verzocht om naast het crediteren van het in de e-mail van 29 mei 2017 genoemde bedrag van € 3.466,86 een bedrag van € 5.794,86 aan klager terug te betalen. Niet is gebleken dat verweerder dat laatste heeft gedaan, zodat niet kan worden vastgesteld dat klager en verweerder tot overeenstemming zijn gekomen over een minnelijke regeling. Klager is dan ook ontvankelijk in zijn klacht.

Inhoudelijk

5.3    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Ad klachtonderdelen a) en g)

5.4    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.5    Klager verwijt verweerder dat hij de appelmemorie noch de pleitnota voor de zitting bij het Hof van Discipline van 2 december 2016 in concept aan klager heeft voorgelegd en geen overleg met klager heeft gehad over de inhoud van de pleitnota.

5.6    Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het zo zou kunnen zijn dat hij de appelmemorie en de pleitnota niet in concept aan klager heeft voorgelegd. Volgens verweerder is dat ook niet gebruikelijk in de strafpraktijk. Verweerder heeft op 15 september 2016 een bespreking gehad met klager en naar aanleiding daarvan de appelmemorie opgesteld. Klager heeft nimmer gezegd dat hij het niet eens is met de inhoud van de appelmemorie en/of de pleitnota.

5.7    De raad overweegt als volgt. Hoewel het beter was geweest als verweerder de appelmemorie en de pleitnota in concept aan klager had voorgelegd, is het enkele feit dat verweerder dit niet heeft gedaan in dit geval onvoldoende om hem hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Verweerder heeft de appelmemorie opgesteld naar aanleiding van de bespreking met klager op 15 september 2016. Klager heeft niet gesteld, en ook is niet gebleken, dat de appelmemorie en/of de pleitnota inhoudelijk onjuist is en/of dat verweerder daarin zaken ten onrechte onbesproken heeft gelaten. Klager heeft zich bij verweerder ook niet eerder beklaagd over de inhoud van de appelmemorie en/of de pleitnota. Ook is niet gebleken dat klager verweerder na de zitting bij het Hof van Discipline op 2 december 2016 heeft verzocht zijn pleitnota in het vervolg eerst in concept aan klager voor te leggen. Dat verweerder de inhoud van de pleitnota niet vooraf met klager heeft besproken valt hem evenmin tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdelen a) en g) zijn dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdelen b), d) en f)

5.8    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.9    Klager verwijt verweerder in deze klachtonderdelen, kort gezegd, dat hij onvoldoende overleg met klager heeft gevoerd en klager onvoldoende heeft geïnformeerd over onder meer de voortgang van de zaak en de processtrategie.

5.10    Verweerder voert aan dat hij op 15 september 2016 een bespreking met klager heeft gehad waarin onder meer de processtrategie is besproken. Daarna heeft verweerder diverse telefonische besprekingen met klager gehad en heeft hij ook veelvuldig per e-mail met klager gecorrespondeerd. In die e-mails heeft verweerder klager onder meer geadviseerd over de processtrategie en hem op de hoogte gehouden van de voortgang van de zaak.

5.11    De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat er op 15 september 2016 een bespreking tussen klager en verweerder heeft plaatsgevonden waarin, zoals verweerder onbetwist heeft gesteld, de processtrategie is besproken. Voorts blijkt uit het klachtdossier dat klager en verweerder meerdere keren telefonisch contact met elkaar hebben gehad en dat klager en verweerder ook per e-mail met elkaar hebben gecommuniceerd. In de e-mails die zich in het klachtdossier bevinden heeft verweerder klager onder andere geadviseerd over te nemen stappen (bijvoorbeeld het aangaan van een gesprek met de deken Rotterdam, het afzien van een bezoek aan een voormalig cliënt van klager en het akkoord gaan met een coach), klager op de hoogte gehouden van zijn werkzaamheden voor klager (bijvoorbeeld het indienen van de appelmemorie, het inbrengen van de door klager op 16 september 2016 aan hem toegestuurde beslissingen bij het Hof van Discipline en het samenvatten van de betwisting van klager van het standpunt van de deken Rotterdam), en klager op de hoogte gesteld van de zitting bij het Hof van Discipline en van de beslissingen van het Hof van Discipline. Dat verweerder klager onvoldoende heeft geïnformeerd en/of geadviseerd en/of onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd is dan ook niet gebleken. Klachtonderdelen b), d) en f) zijn ongegrond.  

Ad klachtonderdeel c)

5.12    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij de zeven door klager op 16 september 2016 aan hem toegestuurde beslissingen bij het Hof van Discipline heeft ingebracht, zonder klager daarvan in kennis te stellen respectievelijk een kopie van zijn brief aan het Hof van Discipline aan klager te sturen.

5.13    De raad overweegt als volgt. Anders dan klager stelt, heeft verweerder klager er bij e-mail van 16 september 2016 (zie hiervoor, 2.7) van op de hoogte gesteld dat hij de zeven door klager aan hem toegestuurde beslissingen bij het Hof van Discipline zou inbrengen. Klachtonderdeel c) mist dan ook feitelijke grondslag en is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.14    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij klager geen oproepbrieven heeft gestuurd voor de zittingen bij het Hof van Discipline op 2 december 2016 en 10 maart 2017.

5.15    De raad overweegt als volgt. In het klachtdossier bevindt zich een e-mail van verweerder aan klager van 21 oktober 2016 (zie hiervoor, 2.9), waarin verweerder klager op de hoogte stelt van de zitting op 2 december 2016. Bij die e-mail zit als bijlage de oproepbrief van het Hof van Discipline. Dit onderdeel van de klacht mist dan ook feitelijke grondslag. Wat betreft de zitting op 10 maart 2017 heeft verweerder onbetwist gesteld dat klager daar zelf een oproep voor heeft gekregen van de griffier van het Hof van Discipline. Klager heeft voorts zelf verklaard dat hij op 9 maart 2017 nog contact met verweerder heeft gehad over de zitting van 10 maart 2017. Klager was overigens ook gewoon op de zitting van 10 maart 2017 aanwezig zodat ook niet duidelijk is in welk belang klager is geschaad. Klachtonderdeel e) is ongegrond.

Ad klachtonderdelen h), i), j), k) en n)

5.16    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.17    Klager verwijt verweerder allereerst dat hij zou hebben toegezegd aanwezig te zijn bij het kantoorbezoek van de deken Rotterdam. Uit het klachtdossier, en dan met name de e-mails van verweerder aan klager van 10 en 16 januari 2017 (zie 2.15 en 2.16) en de e-mail van klager aan verweerder van 21 januari 2017 (zie 2.17), volgt echter dat klager en verweerder in onderling overleg hebben afgesproken dat verweerder niet aanwezig zou zijn bij het bezoek van de deken Rotterdam. Klachtonderdeel h) mist dan ook feitelijke grondslag en is ongegrond.

5.18    Klager verwijt verweerder voorts dat hij de door de deken Rotterdam onderzochte dossiers niet zelf heeft ingezien en met klager heeft besproken en zich aldus geen eigen oordeel over de dossiers heeft gevormd. Verweerder heeft evenwel onbetwist gesteld dat hij de dossiers in de voorbereidende gesprekken met klager wel degelijk heeft besproken ten behoeve van de standpuntbepaling ten aanzien van het rapport van de deken Rotterdam.

5.19    De raad overweegt dat, anders dan klager kennelijk veronderstelt, verweerder mocht afgaan op de juistheid van de mededelingen van klager over de door de deken Rotterdam onderzochte dossiers en verweerder niet was gehouden de dossiers zelf te bestuderen. Ook klachtonderdeel i) is ongegrond.

5.20    Dat verweerder de deken Rotterdam niet heeft gevraagd om een concept van het rapport dan wel geen afspraak met de deken Rotterdam heeft gemaakt om de bevindingen te bespreken valt hem niet tuchtrechtelijk te verwijten. Kennelijk heeft verweerder daartoe geen aanleiding gezien en klager heeft onvoldoende onderbouwd dat verweerder daartoe wel aanleiding had moeten zien. Overigens is niet gebleken dat klager aan verweerder heeft gevraagd om contact op te nemen met de deken Rotterdam in verband met het rapport. Hetzelfde geldt voor het niet vragen om uitstel aan het Hof van Discipline om de dossiers van klager te bestuderen en te vergelijken met het rapport van de deken Rotterdam. Ook hiervan is niet gebleken dat daartoe noodzaak bestond en ook is niet gebleken dat klager aan verweerder heeft gevraagd om dit te doen. Klachtonderdelen j) en n) zijn derhalve eveneens ongegrond.

5.21    Het verwijt dat verweerder het rapport van de deken Rotterdam niet met klager heeft besproken mist voorts feitelijke grondslag, nu uit het klachtdossier volgt dat verweerder klager bij e-mail van 28 februari 2017 (zie hiervoor, 2.19) heeft bericht naar aanleiding van het rapport van de deken Rotterdam en klager in die e-mail onder meer heeft geadviseerd om alsnog akkoord te gaan met een coach. Klager heeft hierop gereageerd bij e-mail van eveneens 28 februari 2017, maar die e-mail heeft hij naar een onjuist e-mailadres gestuurd zodat verweerder die e-mail nimmer heeft ontvangen. Dat valt verweerder echter niet te verwijten. Ook klachtonderdeel k) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel l)

5.22    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij te laat is gekomen op de zitting van 10 maart 2017 en dat hij naar “kegeladem” rook.

5.23    Verweerder heeft erkend dat hij 10 minuten te laat was voor de zitting van 10 maart 2017 omdat hij in de file stond. Hij heeft de bode van het Hof van Discipline hierover geïnformeerd. Volgens verweerder heeft de zitting desalniettemin geheel in zijn aanwezigheid plaatsgevonden omdat de zaak die voor de zaak van klager werd behandeld was uitgelopen. Klager heeft dit niet althans onvoldoende betwist. Klager is dan ook niet in zijn belangen geschaad. Dat verweerder naar kegeladem rook heeft klager, gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet onderbouwd. Klachtonderdeel l) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel m)

5.24    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij geen pleitnota heeft opgesteld voor de zitting van 10 maart 2017 en ook geen verweerschrift heeft ingediend. Verweerder heeft echter terecht aangevoerd dat hij daartoe niet verplicht was. Klachtonderdeel m) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel o)

5.25    Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel o) dat hij de beslissing van het Hof van Discipline van 8 mei 2017 niet tijdig aan klager heeft gestuurd.

5.26    De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat verweerder de beslissing van het Hof van Discipline op 8 mei 2017 om 14:02 uur per e-mail van de griffie van het Hof van Discipline heeft ontvangen en om 14:14 uur per e-mail aan klager heeft doorgestuurd. Dat is voldoende tijdig. Dat de deken Rotterdam kennelijk al eerder over de beslissing van het Hof van Discipline beschikte kan verweerder niet worden verweten. Klachtonderdeel o) is ook ongegrond.

Ad klachtonderdelen p) en q)

5.27    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.28    Klager verwijt verweerder dat hij de eindbeslissing van het Hof van Discipline niet met klager heeft besproken, klager aan zijn lot heeft overgelaten en in de kou heeft laten staan zonder verdere nazorg.

5.29    De raad overweegt als volgt. In het klachtdossier bevindt zich de transcriptie van een telefoongesprek dat klager en verweerder op 8 mei 2017 hebben gevoerd. Uit die transcriptie blijkt dat klager en verweerder hebben gesproken over de eindbeslissing van het Hof van Discipline en over de mogelijkheden om daartegen op te komen. Dat dit inderdaad zo is blijkt ook uit de e-mail van klager aan verweerder van 9 mei 2017 (zie hiervoor, 2.29), waarin klager schrijft dat hij, onder meer naar aanleiding van dat telefoongesprek op 8 mei 2017, geen herziening wil verzoeken. Dat verweerder de eindbeslissing van het Hof van Discipline niet met klager heeft besproken en/of klager in de kou heeft laten staan en/of aan zijn lot heeft overgelaten is dan ook niet gebleken. Klachtonderdelen p) en q) zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel r)

5.30    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij veel geld heeft gevraagd voor ondermaatse dienstverlening en “spookwerkzaamheden”.

5.31    De raad overweegt als volgt. Zoals uit het voorgaande volgt, is niet gebleken dat de dienstverlening van verweerder aan klager ondermaats was. Evenmin is gebleken dat sprake is geweest van “spookwerkzaamheden”. Klager heeft dit ook niet onderbouwd. Dat verweerder excessief heeft gedeclareerd, heeft klager evenmin onderbouwd. Klachtonderdeel r) is daarom eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel s)

5.32    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij in het telefoongesprek dat klager en verweerder op 8 mei 2017 met elkaar hebben gehad over een eventueel herzieningsverzoek niet tegen klager heeft gezegd dat hij een toevoeging voor klager zal aanvragen dan wel klager niet op de mogelijkheid van een toevoeging heeft gewezen. Verweerder heeft echter terecht aangevoerd dat hij geen herzieningsprocedure voor klager heeft gevoerd en op hem dus geen informatieplicht terzake rustte. Klachtonderdeel s) is ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel t)

5.33    Klager verwijt verweerder tot slot dat hij de telefoongesprekken met klager heeft opgenomen.

5.34    Verweerder heeft aangevoerd dat het juist is dat telefoongesprekken worden opgenomen. Dit staat ook in de algemene voorwaarden van het kantoor van verweerder en dat wordt ook voorafgaand aan ieder telefoongesprek meegedeeld.

5.35    De raad overweegt als volgt. Op grond van regel 36 van de Gedragsregels 1992 is het de advocaat niet toegestaan zonder mededeling vooraf aan degene met wie hij spreekt iemand aan de telefoon te laten meeluisteren of de inhoud van een gesprek op een geluidsdrager vast te leggen. Nu verweerder onbetwist heeft gesteld dat in de algemene voorwaarden van zijn kantoor staat dat telefoongesprekken worden opgenomen en dat dit voorafgaand aan ieder telefoongesprek wordt meegedeeld, is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. S. van Andel en R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2019.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 25 maart 2019 verzonden.