Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-03-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2019:63

Zaaknummer

18-797/A/NH

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat wederpartij.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 18 maart 2019

in de zaak 18-797/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 25 april 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 1 oktober 2018 met kenmerk td/md/18-202-618400, door de raad ontvangen op 1 oktober 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 februari 2019 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 22 van de bij die brief gevoegde inventarislijst. Voorts heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klaagster aan de raad van 27 januari 2019.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster en haar ex-partner zijn tot 2012 getrouwd geweest, uit welk huwelijk drie zonen zijn geboren. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij klaagster en hebben een omgangsregeling met de ex-partner. Klaagster en de ex-partner zijn verwikkeld in een geschil omtrent, onder meer, de alimentatie en het gezag over de kinderen. Verweerster stond de ex-partner daarin bij.

2.2    Op 28 mei 2015 heeft de ex-partner aangifte van mishandeling van de kinderen gedaan tegen klaagster. Naar aanleiding van de aangifte heeft de Districtsrecherche onderzoek gedaan.

2.3    Op 31 mei 2015 heeft verweerster een brief gestuurd aan de ex-partner, met onder meer de volgende inhoud:

“Geachte [ex-partner],

Ter informatie aan instanties, de politie, de school e.a.

Eerder genoemde minderjarigen wonen na de echtscheiding van hun ouders in 2012 bij hun moeder (...). U hebt samen met de moeder het ouderlijk gezag over uw kinderen.

Op 28 mei 2015 is er bij de politie Eenheid Midden Nederland, basis team Gooi en Vechtstreek, aangifte gedaan van mishandeling van uw kinderen door hun moeder. De aanleiding van de aangifte was de recente zware fysieke en geestelijke mishandeling van uw jongste zoon (...) op 21 mei 2015. Reconstructie van de mishandeling resulteerde in het feit dat er sinds jaren structurele lichamelijke- en geestelijke mishandeling van alle drie uw zonen plaats vindt. Vooral de jongste zoon van nog geen vier jaar oud loopt op dit moment fysiek- en emotioneel gevaar in zijn relatie met de moeder.

Met de aangifte bij de politie op 28 mei j.l is er tevens bij Veilig Thuis in Bussem een zorgmelding gedaan (de tweede zorgmelding in 2 jaar), zij hebben u gewezen op uw wettelijke verplichting om uw kinderen te beschermen tegen het gevaar en bedreiging van hun persoonlijke ontwikkeling ex art 1:247 lid 2 jo art 1:255 BW.

Op 18 juni 2015 om 9.45 uur vindt er bij de rechtbank Utrecht de eerste rechtszitting plaats met de vraag om een beschermingsonderzoek van de 3 kinderen en een voorlopige voorziening wijziging hoofdverblijfplaats; de moeder wordt op 1 juni 2015 door de deurwaarder hierover geïnformeerd.

Na zorgvuldige overweging hebt u besloten uw plicht na te komen om uw zonen, gezien zijn jonge leeftijd met name [jongste zoon], fysiek te beschermen tegen de onbeheerste woede-uitbarstingen van zijn moeder. Het is uw ouderlijke plicht om, ongeacht de omgangsregeling welke door de rechtbank is vastgesteld, uw kinderen / [jongste zoon] bij u te houden in plaats van hem aan de zorg van zijn moeder toe te vertrouwen.

De zwaarwegende redenen van uw besluit om [jongste zoon] / uw kinderen te moeten beschermen door aan hen woon – en verblijfplaats te bieden ligt op dit moment alleen bij justitie en de rechtbank Midden Nederland ter beoordeling.

Er is voor de moeder geen reden om de voortgang van de omgangsregeling van uw oudere zonen (...) en (...) te verbieden.”

2.4    Op 1 juni 2016 heeft de ex-partner de jongste zoon bij klaagster opgehaald en niet meer teruggebracht. Op diezelfde datum is verweerster namens de ex-partner een kort geding gestart strekkende tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen. In de op 1 juni 2015 aan het adres van klaagster uitgebrachte kort geding dagvaarding staat, voor zover relevant, het volgende:

“In het leven van de minderjarige is de lichamelijk- en geestelijke mishandeling door de moeder een dagelijks feit. Het gezin, dit gezin, is een gesloten systeem dat wordt getiranniseerd door de gestoorde woede- en agressieregulatie van de moeder. (...) De vader zal de rechtbank om een wijziging hoofdverblijfplaats van de kinderen verzoeken, doch is van mening dat de kinderen dit langdurige proces niet in de zorg en onder de toezicht van de moeder kunnen afwachten.”

2.5    Op 2 juni 2015 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan de advocaat van klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Op uw verzoek stuur ik u de dagvaarding kort geding, de aangifte dd 28 mei 2015, de melding van spoed bij de rechtbank Midden Nederland en de aanvullende brief dd 31 mei waar naar de inhoud ik verwijs .

(...)

De huisarts en school zijn door cliënt op de hoogte gebracht nu deze al in een veel eerder stadium door cliënt zijn geïnformeerd over de zorgen doch om eigen moverende redenen niet hebben ingegrepen; Veilig Thuis is eveneens geïnformeerd.”

2.6    Op 3 juni heeft de advocaat van klaagster een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Cliënte kan de aantijging dat zij [jongste zoon] op die dag meerdere keren met zijn hoofd tegen de muur zou hebben gegooid met meerdere getuigenverklaringen bestrijden. Cliënte beschikt ook over vele foto’s genomen van [jongste zoon] op haar bruiloftsfeest, nog geen 2 dagen later, waarop geen enkele uiterlijke kenmerken of tekenen van letsel of mishandeling is te ontwaren. De mishandeling verwijst cliënte dan ook naar het rijk der fabelen.

(...)

Om verdere escalatie te voorkomen stel ik voor dat u en ik op korte termijn om de tafel gaan om te bezien of een minnelijke regeling die recht doet aan alle partijen tot de mogelijkheden behoort. U mag mij bellen.”

2.7    Op 15 juni 2015 is verweerster namens de ex-partner een bodemprocedure gestart, waarin onder meer wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen werd verzocht.

2.8    Op 24 juni 2015 is de vordering in kort geding strekkende tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen door de rechtbank afgewezen, waarbij tevens is bepaald dat de jongste zoon weer terug moest keren naar klaagster.

2.9    In juli 2015 is klaagster een kort geding gestart strekkende tot verkrijging van vervangende toestemming voor een vertrek op vakantie naar Griekenland met de kinderen. Deze vordering is toegewezen.

2.10    Op 24 september 2015 heeft de Raad voor de Kinderbescherming een rapportage uitgebracht. Daarin staat, voor zover relevant, het volgende:

“Vader geeft aan dat [jongste zoon] op 21-05-2015 mishandeld is door moeder. Ze zou hem met zijn hoofd tegen de muur hebben gegooid/geslagen. Het letsel bestond uit twee blauwe ogen en een wond op zijn wang. Vader zou hiervan foto’s hebben gemaakt. Moeder geeft aan dat [jongste zoon] is gestruikeld toen hij van de trap af kwam en daardoor met zijn hoofd tegen de deurpost is gevallen. Van letsel zoals omschreven door vader was geen sprake, volgens moeder, zoals zichtbaar zou zijn op foto’s en filmpjes gemaakt tijdens de bruiloft van moeder twee dagen na het incident. (...)

Er zijn uit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen die de zorgen over de kindermishandeling, zoals omschreven door vader, ondersteunen. In het algemeen moet gezegd worden dat kindermishandeling niet volledig uit te sluiten is, omdat de Raad nooit 100% zicht krijgt op een gezinssituatie.

De grootste zorg die de Raad heeft over de kinderen in deze opvoedingsomgeving, zijn de diskwalificerende uitlatingen van vader over moeder waar hij de kinderen mee belast en beïnvloedt. Dit zorgt voor emotionele overbelasting bij de kinderen, bij zowel vader als moeder thuis. Deze overbelasting is schadelijk, omdat het de ontwikkeling van de kinderen hindert en er loyaliteitsproblemen groeien. Indien dit niet stopt, zal het naar verwachting uiteindelijk leiden tot copingsmechanismen bij de kinderen zoals polarisatie, waarbij de kinderen eenzijdig loyaal worden naar één ouder en de andere ouder zullen verstoten, om onder de emotionele belasting uit te komen. Met zeer schadelijke gevolgen voor de emotionele en identiteitsontwikkeling van de kinderen tot gevolg. [Oudste zoon] heeft reeds één keer op het punt gestaan dat hij niet meer naar vader toe wilde. De raad vindt dat vader zich goed moet realiseren wat de mogelijke gevolgen van zijn houding jegens moeder kunnen zijn voor de band met zijn kinderen.”

2.11    In oktober 2015 is het verzoek tot ondertoezichtstelling toegewezen. Van 8 oktober 2015 tot 8 oktober 2016 hebben de kinderen onder toezicht gestaan van de Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de JGB).

2.12    Op 4 november 2015 heeft de bodemrechter het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen afgewezen.

2.13    Op 7 maart 2016 is verweerster namens de ex-partner een kort geding gestart strekkende tot nakoming van de omgangsregeling opdat de kinderen in de zomervakantie twee weken aaneengesloten bij de vader zouden zijn. Op 24 juni 2016 heeft de voorzieningenrechter deze vordering toegewezen.

2.14    Op 25 juli 2016 heeft de JGB een rapport uitgebracht, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

“De opdracht van de rechter is om te werken aan contactherstel tussen de ouders. Een middel hiervoor zijn oudergesprekken. Vanaf de start van de OTS heeft vader aangegeven dat hij geen gezamenlijke oudergesprekken wil doen. Vader geeft aan dat de zaak onder de rechter ligt en wil dat de rechter een uitspraak doet over de ontstane situatie. Hij ziet niets in het zoeken  naar een oplossing met moeder samen. Moeder is wel bereid mee te werken aan contactherstel met vader middels oudergesprekken. De JGB heeft ervoor gekozen vanwege de standvastigheid van vader hierover (…) individuele gesprekken te hebben met ouders en te onderzoeken of dat op deze wijze mogelijkheden zijn om de verstoorde relatie tussen ouders in het belang van de kinderen te herstellen.(…)

De JGB is echter wel van mening dat de zorgen blijven rondom de kinderen, vanwege het ontbreken van enige vorm van vertrouwen in moeder van vader en de voortgaande strijd in de vorm van de artikel 12 procedure. De strijd blijven voeren is niet in het belang van de kinderen. Hierin zit niet de oplossing. Wat is er nodig voor vader om zijn bezorgdheid weg te nemen over de situatie bij moeder? (...) De JGB hoopt dat er middels de behandeling van vader door de psycholoog bij vader ruimte komt om niet de oplossing van zijn zorgen te zoeken in een juridische strijd maar in gesprek te gaan met moeder. (...) De keuze nu voor de juridische strijd is stressverhogend.(..)

In het kader van de OTS zijn er geen mogelijkheden om de onderlinge relatie tussen ouders te verbeteren.”

2.15    Op 26 augustus 2016 heeft de officier van justitie aan klaagster laten weten dat de zaak naar aanleiding van de aangifte van kindermishandeling tegen haar zal worden geseponeerd. Op 15 november 2016 heeft de ex-partner hiertegen een klaagschrift ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ingediend bij het Gerechtshof Arnhem Leeuwarden (hierna: het hof). Bij beschikking van 28 november 2017 heeft het hof het beklag afgewezen.

2.16    Op 31 januari 2017 heeft de rechtbank het verzoek van klaagster om haar voortaan alleen te belasten met het  gezag over de kinderen toegewezen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:

“Vaststaat dat de vader niet met de moeder wil praten zolang zij niet erkent dat zij de kinderen heeft mishandeld. Zoals hiervoor vermeld, ontkent de moeder dat deze mishandeling heeft plaatsgevonden. Dat dat het geval is, is tot nu toe ook niet komen vast te staan. Integendeel: het Openbaar Ministerie heeft besloten haar niet te vervolgen, de Raad heeft tijdens het beschermingsonderzoek geen signalen gekregen dat de moeder de kinderen heeft mishandeld en ook de GI heeft in haar rapport van 25 juli 2016 (...) opgemerkt dat deze signalen er niet zijn. Blijkens de beschikking van 8 oktober 2015, waarbij de kinderen onder toezicht zijn gesteld, was een belangrijke reden voor de ondertoezichtstelling de dwingende overtuiging van de vader dat de moeder de kinderen mishandelt en de wijze waarop hij in dat verband heeft gehandeld. Volgens de kinderrechter stond vast dat de kinderen hierdoor emotioneel overbelast zijn geraakt en dat de ouders onmachtig waren om hierover met elkaar in gesprek te gaan. Uit het genoemde rapport van de GI van 25 juli 2016 blijkt dat de ondertoezichtstelling in dit laatste geen verandering heeft gebracht: vermeld is dat de vader geen enkel vertrouwen in de moeder heeft, dat de GI daarom geen mogelijkheden ziet om de relatie tussen de ouders te verbeteren en dat zij de ondertoezichtstelling als gevolg daarvan wilde afsluiten. Duidelijk is dat ook ouders zelf geen mogelijkheden meer zien voor een verbetering van hun verstandhouding. (...) Het is niet de verwachting dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Integendeel: door de genoemde artikel 12 procedure zullen de spanningen tussen partijen nog verder toenemen en daarnaast geldt dat de moeder ernstige zorgen heeft over de aangetroffen hennepplantages en dat de vader deze zorgen bij haar tot nu toe kennelijk niet heeft kunnen wegnemen.”

2.17    Tegen deze beslissing heeft verweerster namens de ex-partner appel ingesteld. In het appelschrift staat, voor zover relevant, het volgende:

“De vader heeft op 28 mei 2015 aangifte gedaan van kindermishandeling van de jongste zoon (...). De aangifte is de aanleiding geweest tot meerdere procedures welke uiteindelijk hebben geleid tot de uitspraak van 31 januari 2017 waarin de rechtbank ten onrechte de uitspraak doet van het beëindiging gezag van de vader.

De vader tekent beroep aan tegen deze uitspraak nu vast staat dat, de inzet van alle procedures het doel beoogde om de persoon van – en de vader te schaden, het politieonderzoek van de aangifte van kindermishandeling te beïnvloeden, de Raad voor de Kinderbescherming te misleiden, de JGB, alsook Veilig thuis en (...) te misleiden om uiteindelijk de vader het ouderlijk gezag te ontnemen.

(...)

Het grensoverschrijdend gedrag van de moeder en haar familie is in strijd met de belangen van de kinderen (...). Voor zover het raadsonderzoek van 24 september 2015 (...) op juiste feiten zou zijn gefundeerd, de ontwikkeling van de kinderen worden nu door de moeder en haar familie bewust bedreigd en in gevaar gebracht. (...) de moeder heeft zich laten kennen, niet als een moeder die handelt in het belang van haar kinderen, maar als een vrouw / moeder die wordt gemotiveerd door hoogmoed en wraakzucht jegens de vader.”

2.18    Op 16 november 2017 heeft het hof de hiervoor onder randnummer 2.16 genoemde beschikking van 31 januari 2017 bekrachtigd. Daarbij heeft het hof onder meer het volgende overwogen:

“De feitelijke situatie is dat de ouders niet in staat zijn om met elkaar te communiceren en dat de kinderen de afgelopen jaren zwaar belast zijn door de uiterst negatieve verstandhouding tussen de ouders. [Oudste zoon] heeft sinds juni 2016 geen contact meer met zijn vader. Tussen de vader en de jongste twee kinderen heeft na 12 februari 2017 geen contact meer plaatsgevonden. De vader heeft aangifte gedaan van mishandeling van de kinderen door de moeder. De zaak is geseponeerd, maar de vader heeft een zogenaamde artikel 12 Sv-procedure ingesteld. De vader houdt vol dat de moeder de kinderen mishandelt. (...). Uit hetgeen de vader tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard, leidt het hof af dat de vader op dit moment nog niet in staat is om zijn beschuldiging van mishandeling te laten rusten en constructief aan de slag te gaan met de huidige situatie. Hij wil dat de moeder eerst bepaalde ‘zorgen’ erkent, in plaats van dat zij als ouders in het belang van de kinderen met elkaar in gesprek gaan en vooral naar de toekomst gaan kijken. De vader stelt dat hij in het belang van de kinderen aangifte heeft gedaan en dat hij niet zal zwichten voor de moeder. Dat dit tot gevolg heeft dat nu een situatie is ontstaan waarbij er geen enkele opening tussen de ouders kan worden gecreëerd en hij dus geen deel uitmaakt van het leven van zijn kinderen, lijkt hij minder van belang te vinden dan zijn eigen gelijk. Naar het oordeel van het hof verliest de vader door zijn houding het belang van de kinderen uit het oog.”

2.19    Bij dagvaarding van 20 maart 2018 is verweerster namens de ex-partner een kort geding gestart jegens klaagster, strekkende tot (kort gezegd) afgifte van de originele foto gemaakt met de I-Phone waarop de ex-partner de mishandeling van de jongste zoon heeft gebaseerd en van de foto’s gemaakt op de huwelijksdag van klaagster en haar nieuwe partner. In de kort geding dagvaarding staat, voor zover relevant, het volgende:

“Op 28 Mei 2015 heeft Eiser aangifte van kindermishandeling gedaan van zijn zoontje (...). De aangifte was gebaseerd op de verklaring van mijn twee kinderen (...) en de eigen waarneming van Eiser (...). Eiser heeft met zijn Iphone foto’s gemaakt van de beschadigingen in het gezicht en de armen. (...)

Gedaagde ontkent de mishandeling, de aangifte is door het OM in onderzoek genomen doch is strafrechtelijk geseponeerd wegens gebrek aan overtuigend bewijs. Eiser constateert dat de ontkenning van gedaagde een bewust inzet is geweest om:

-    de persoon van eiser / de vader te schaden,

-    het politieonderzoek van mijn aangifte van kindermishandeling te beïnvloeden,

-    de Raad voor de Kinderbescherming te misleiden,

-    de Jeugd gezinsbescherming alsook Veilig thuis en (...) te misleiden en

-    uiteindelijk de vader het ouderlijk gezag te ontnemen, (...)

-    het misleiden van de oudste zoon (...), vanaf 24 juni 2016 is het contact tussen Eiser en zijn zoon geweigerd; op 6 februari 2017 vraagt de zoon (...) om de wijziging van zijn achternaam,

-    het doen van aangifte van een wietplantage (...)

-    valsheid in geschrifte met betrekking tot een valselijk opgemaakt bouwkundig rapportage van 23-09-2016 opgesteld in opdracht van [de vader van klaagster], na oplevering van de woning (...)

-    Het opdrachtgeven tot stalking en het onrechtmatig uitzetten- en gebruikmaken van bakens door (...).

-    Het op 7 juni 2017 indienen van een klacht bij de Raad voor Rechtsbijstand over de door Eiser toegekende gesubsidieerde rechtsbijstand; de Raad voor Rechtsbijstand heeft deze klacht afgewezen.

Gedaagde heeft systematisch geweigerd de foto’s, waarvan zij zegt het over originelen te beschikken te overleggen.

Eiser kon, op het moment dat er financieel daartoe een kans was, de Iphone laten onderzoeken door het Forensisch Onderzoeksbureau et Hilversum. Het deskundige bericht komt tot een wetenschappelijk onderbouwde conclusie dat de foto’s genomen met de Iphone authentiek zijn."

2.20    Op 6 april 2018 heeft verweerster namens de ex-partner een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend bij de rechtbank. In het verzoekschrift staat, voor zover relevant, het volgende:

“Op 28 Mei 2015 heeft Eiser aangifte van kindermishandeling gedaan van o.a. zijn zoontje (...). De aangifte was gebaseerd op de verklaring van mijn twee kinderen (...) en de eigen waarneming van Eiser (...). Eiser heeft met zijn Iphone foto’s gemaakt van de beschadigingen in het gezicht en de armen. (...)

De moeder ontkent de mishandeling, doch heeft in meerdere procedures het verzoek van verzoeker genegeerd om de originele foto over te leggen (...)

De redenen van het verzoek om een voorlopig getuige verhoor zijn:

De getuigenverklaringen zijn ondersteunend voor de

-    een mogelijk vervolg onderzoek van de, door de moeder, aangenomen echtheid van de foto’s van [jongste zoon] tijdens haar huwelijksdag,

-    de dagvaarding procedure inzake de civiele aansprakelijkstelling van [vader van klaagster] (...)

-    verzoeker is de benadeelde van het strafrechtelijk onderzoek wegens stalking, (...)

-    de vriendin van verzoeker, mevrouw (...), is tevens benadeelde van zowel stalking zoals eerder genoemd als benadeelde van de racistische uitingen door de moeder,

-    [vriendin ex-partner] is getuige geweest van het feit dat de kinderen spraken over het fysiek geweld door de moeder,

-    een hernieuwd verzoek bij de rechtbank Midden Nederland voor de hervatting van de omgangsregeling (...)

-    In relatie met de oudste zoon (...) wil verzoeker hem duidelijk maken dat hij begrijpt waarom hij (...) hem weigert te zien / te spreken. (...)

De onderwerpen waarover een getuigen verklaring wordt gevraagd zijn:

-    de pedagogische onmacht van de moeder,

-    de dwangmatigheid van de moeder met betrekking tot het hebben van haar gelijk,

-    de retouchering van de foto’s van [jongste zoon] op de huwelijksdag van 23 mei 2015,

-    de reden, lees de inzet, tot het in stand houden van “de leugen” door de moeder en haar familie,

-    de valsheid in geschrift / de laster jegens verzoeker

-    de nadere bijzonderheden over het stalken van verzoeker en diens vriendin,

-    het oriënteren van een visie op de toekomst van verzoeker met zijn kinderen”

2.21    Op 20 april 2018 heeft de voorzieningenrechter vonnis gewezen in het kort geding strekkende tot (kort gezegd) afgifte van de foto’s, waarbij de vorderingen van de ex-partner zijn afgewezen.

2.22    Op 25 april 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2.23    Op 3 mei 2018 heeft verweerster namens de ex-partner bij de rechtbank een verzoek ingediend strekkende tot de ter beschikking stelling van de originele foto’s gemaakt op de huwelijksdag van klaagster en haar nieuwe partner. (zie dossierpagina’s 91-94.)

2.24    Bij beschikking van 12 september 2018 is het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen, waarbij de ex-partner is veroordeeld in de proceskosten. Verweerster heeft namens de ex-partner in december 2018 beroep ingesteld tegen deze beschikking.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    voortdurend namens haar cliënt zinloze procedures aanspant, waaraan steeds de valse beschuldiging van mishandeling van de kinderen ten grondslag wordt gelegd;

b)    zich onheus over klaagster en haar gezin uitlaat;

c)    de ex-partner van klaagster aanzet tot ontvoering van een van de kinderen van klaagster;

d)    de reputatie van klaagster op haar werk beschadigt;

e)    haar cliënt blijft bijstaan op toevoegingsbasis, wetende dat hij hier geen recht op heeft;

f)    met alle procedures de kinderen beschadigt.

4    VERWEER

4.1    Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a), b), c), d) en f)

5.1    De klachtonderdelen a), b), c), d) en f) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2    Klaagster verwijt verweerster dat zij voortdurend namens haar cliënt zinloze procedures aanspant, waaraan steeds de valse beschuldiging van mishandeling van de kinderen ten grondslag wordt gelegd. Voorts verwijt klaagster verweerster dat zij zich onheus over klaagster en haar gezin uitlaat, de ex-partner van klaagster aanzet tot ontvoering van een van de kinderen van klaagster, de reputatie van klaagster op haar werk beschadigt en met alle procedures de kinderen beschadigt.

5.3    Verweerster betwist een en ander. Verweerster stelt dat het Nationaal Forensisch onderzoeksbureau in februari 2018 heeft vastgesteld dat de door de ex-partner gemaakte foto’s van het verwonde aangezicht en de armen van de jongste zoon authentiek zijn. Klaagster heeft systematisch geweigerd de foto’s, waarvan zij zegt over het originele exemplaar te beschikken, te overleggen. De cliënt van verweerster is in het belang van zijn kinderen blijven handelen en is nog steeds van mening dat er duidelijkheid moet komen met betrekking tot de bewerking van de foto’s op grond waarvan hij wordt afgerekend. De cliënt van verweerster hoopt dat er op een moment weer omgang kan zijn tussen hem en zijn twee jongste zonen. In relatie met de oudste zoon wil de cliënt van verweerster hem (de oudste zoon) duidelijk kunnen maken dat hij begrijpt waarom deze hem weigert te zien en te spreken. Daarbij is het niet zo dat de ex-partner alle procedures heeft geïnitieerd. Verweerster heeft zich uitsluitend middels procedures tot klaagster gewend, en heeft in die procedures haar cliënt vertegenwoordigd. Daarbij heeft verweerster zich niet onheus over klaagster en haar gezin uitgelaten. Ook is verweerster wel degelijk de-escalerend opgetreden. Door procedures te voeren werd de kalmte bewaard, aldus steeds verweerster.

5.4    De raad overweegt dat in familierechtelijke kwesties als de onderhavige een advocaat er tegen moeten waken dat – zeker als er belangen van minderjarige kinderen in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over minderjarige kinderen zijn belast. Eerder dan in andere geschillen is het in dergelijke geschillen denkbaar dat een advocaat (nog) niet mag overgaan tot het entameren van een procedure voor zijn cliënt. Daarbij zal van geval tot geval moeten worden afgewogen het belang dat de cliënt van de advocaat heeft bij het voeren van een procedure, het belang van de wederpartij en dat van de betrokken minderjarigen bij het voorkomen daarvan, het verloop van het geschil tot dan toe en de kans op succes van een procedure.

5.5    Klaagster heeft onweersproken gesteld dat er in een periode van ongeveer 3 jaar tijd 18 procedures zijn gestart, waarvan 15 op initiatief van de ex-partner, bijgestaan door verweerster. Er zijn onder meer procedures gevoerd over de vaststelling van de kinderalimentatie, de wijziging van het gezag en de wijziging van de hoofdverblijfplaats van en de kinderen. Naar het oordeel van de raad kan niet gezegd worden dat al deze procedures zinloos waren. Van verweerster had evenwel mogen worden verwacht dat zij terughoudender was geweest in het entameren van procedures. Zeker nadat de aangifte van kindermishandeling door het Openbaar Ministerie was geseponeerd en ook uit het onderzoek door de Raad van de Kinderbescherming geen aanwijzingen voor kindermishandeling naar voren waren gekomen, had verweerster zich af moeten vragen of het voeren van nog meer procedures daadwerkelijk in het belang van haar cliënt alsmede in het belang van de kinderen was. Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Uit het klachtdossier en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat verweerster zich bewust is geweest van die verantwoordelijkheid. In zoverre is klachtonderdeel a) gegrond. Ook had van verweerster mogen worden verwacht dat zij terughoudender was geweest in het doen van uitlatingen over klaagster en haar familie die naar redelijke verwachting als kwetsend zouden worden ervaren. Met de uitlatingen “Het gezin (...) wordt getiranniseerd door de gestoorde woede- en agressieregulatie van de moeder” en “de moeder heeft zich laten kennen (...) als een vrouw / moeder die wordt gemotiveerd door hoogmoed en wraakzucht jegens de vader” heeft verweerster zich zonder meer onnodig grievend jegens klaagster uitgelaten. Van een gepaste distantie tot de opvattingen van haar cliënt en van een zakelijke benadering van het juridische geschil is de raad niet gebleken. Klachtonderdeel b) is gegrond. Ook met de brief van 31 mei 2015 (zie hiervoor onder randnummer 2.3), waarvan de kennelijke bedoeling was dat haar cliënt deze met “instanties, de politie, de school e.a.” zou delen, heeft verweerster een tuchtrechtelijke grens overschreden. In deze brief wordt onder meer gesproken over een reconstructie van de mishandeling die zou hebben geresulteerd in het feit dat er sinds jaren structurele lichamelijke- en geestelijke mishandeling van alle drie de kinderen plaatsvond. Bij het uiten van een zware beschuldiging als kindermishandeling, in dergelijke stellige termen, mag van een advocaat worden verwacht dat hij of zij zich tevoren er van vergewist dat er voldoende grond voor een dergelijke beschuldiging bestaat. Het enkele feit dat aangifte is gedaan van een strafbaar feit en dat er (audio)opnamen zouden zijn van uitlatingen van de kinderen is onvoldoende om te spreken van een reconstructie en als feit te stellen dat degene tegen wie de aangifte is gedaan, dit strafbare feit ook heeft gepleegd. Daarbij is van belang dat deze beschuldiging in dit geval niet is geuit in een gerechtelijke procedure, maar in een brief aan derden, niet zijnde (juridische) professionals. Klaagster is hierdoor onevenredig in haar belangen geschaad. Klachtonderdeel d) is gegrond. Tot slot staat vast dat verweerster haar cliënt heeft geadviseerd de jongste zoon na 1 juni 2015 niet bij klaagster terug te brengen. Het is de raad niet gebleken dat er voldoende grond was voor een dergelijk vergaand advies. Ook klachtonderdeel c) is gegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.6    Klaagster verwijt verweerster dat zij haar cliënt blijft bijstaan op toevoegingsbasis, wetende dat hij hier geen recht op heeft.

5.7    Verweerster betwist dit.

5.8    De raad overweegt als volgt. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Het is de raad niet gebleken dat klaagster rechtstreeks in haar belang is of kan worden getroffen door het gestelde handelen en/of nalaten van verweerster waar het onderhavige klachtonderdeel betrekking op heeft. Dat klaagster zelf niet in aanmerking komt voor een toevoeging doet hier niet aan af. De raad zal klaagster daarom niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel e).

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op het voorgaande is de klacht grotendeels gegrond. Verweerster heeft onvoldoende distantie betracht van haar cliënt en is onvoldoende terughoudend geweest in het entameren van procedures en het doen van uitlatingen over klaagster. Daarbij heeft verweerster er geen enkele blijk van gegeven dat zij de laakbaarheid van haar handelen inziet. Gelet daarop en gelet op de ernst van de gevolgen van het handelen van verweerster acht de raad de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht grotendeels gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde   griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25 reiskosten van klaagster,

b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)  € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerster moet het bedrag van € 25 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5    Verweerster moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a), b), c), d) en f) gegrond;

-    verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdeel e);

-    legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van 4 weken op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4 ;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. C. Wiggers en E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2019.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 18 maart 2019

verzonden.