Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-01-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:46

Zaaknummer

18-461

Inhoudsindicatie

De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van de vrouw in de echtscheidingsprocedure met klager. Verweerder trad daarin op voor de vrouw, met wie hij een affectieve relatie had. Toen die relatie eindigde, heeft verweerder klager een deel van de kosten van rechtsbijstand alsnog in rekening gebracht. Klager beklaagt zich daarover en is daarin ontvankelijk. Ten aanzien van de kosten staat vast dat is afgesproken dat de kosten van rechtsbijstand aan de vrouw in rekening zouden worden gebracht, die op haar beurt die kosten zou verrekenen met klager. Derhalve ontbreekt de rechtsgrond om klager rechtstreeks aan te spreken voor de kosten van rechtsbijstand en heeft verweerder ten onrechte een nota gestuurd naar klager. Verder is niet komen vast te staan dat klager verweerder ook opdracht heeft gegeven om hem rechtsbijstand te verlenen. Een opdrachtbevestiging ontbreekt en ook uit bijkomende omstandigheden is van een opdracht niet gebleken. Klacht deels gegrond, deels ongegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 21 januari 2019

in de zaak 18-461

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 5 september 2017 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 20 juni 2018 met kenmerk 17-0255/MV/HH, door de raad eveneens ontvangen op 20 juni 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 november 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft vanaf 2011 tot juli 2015 een affectieve relatie heeft gehad met de ex echtgenote van klager. Verweerder heeft eind december 2014 de echtscheidingsprocedure tussen klager en zijn ex-echtgenote in gang gezet. Daartoe heeft verweerder namens klager en zijn ex-echtgenote een verzoekschrift tot echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek ingediend.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder ten onrechte een zeer dubieuze declaratie van  € 4.524,44 aan klager heeft gestuurd;

b)    verweerder een zeer incomplete declaratie aan klager heeft gestuurd;

c)    verweerder ten onrechte beweert dat hij ooit een opdracht voor juridische bijstand bij de scheiding van klager en zijn ex-echtgenote heeft gehad;

d)    verweerder de van de ex-echtgenote van klager ontvangen € 1.500,- niet heeft afgetrokken van de declaratie van € 4.524,44.

Toelichting

Klager stelt dat hij zowel een voormalig cliënt als wederpartij van verweerder is. Daarnaast is klager ook opgetreden als gemachtigde van zijn ex-echtgenote in de klachtzaak van zijn ex-echtgenote tegen verweerder. Deze klacht is op 3 april 2017 behandeld door de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, die op 28 augustus 2017 uitspraak heeft gedaan.

Klager is van mening dat verweerder hem probeert af te persen c.q. op te lichten door hem ten onrechte een zeer dubieuze declaratie van € 4.524,44 te zenden. Voorts heeft verweerder klager een incomplete declaratie gezonden, omdat een specificatie van 18,09 uren ontbreekt. Klager meent dat dit dezelfde uren zijn als opgenomen in de declaratie aan zijn ex-echtgenote van 4 maart 2015, die in totaal betrekking had op 36,18 uren. Bovendien betwijfelt klager dat aan de echtscheiding ruim 36 uren zijn besteed.

Voorts meent klager dat verweerder valsheid in geschrifte heeft gepleegd door het antedateren van een opdrachtbrief en een declaratie. Zijn ex-echtgenote heeft geen opdrachtbrief van 13 oktober 2013 ontvangen en evenmin een declaratie van 4 maart 2015. Ook klager heeft die niet ontvangen. Verweerder stelt dat klager hem ooit opdracht heeft gegeven tot het verlenen van juridische bijstand bij de scheiding van klager en zijn ex-echtgenote. Die stelling is volgens klager onjuist, omdat hij verweerder daartoe nooit opdracht heeft gegeven. Klager verwijst ter zake naar een vonnis van 14 juni 2017 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, in de procedure tussen verweerder als eiser en de ex-echtgenote van klager als gedaagde, waarbij de vorderingen van verweerder zijn afgewezen. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen genoemd vonnis.

In dit vonnis is bepaald dat verweerder min of meer heeft erkend dat hij van klager een bedrag van € 1.500,- heeft ontvangen. Klager meent dan ook dat, hoewel de declaratie onterecht is, deze ook nog eens opzettelijk € 1.500,- te hoog is.

Klager voert verder aan dat hij op 11 december 2014 op verzoek van verweerder een e mail heeft gestuurd, waarin aan verweerder is verzocht een gezamenlijk verzoek tot echtscheiding in te dienen. Dit betrof echter slechts een administratieve handeling, want verweerder heeft zich niet inhoudelijk niet met de echtscheiding van klager en zijn ex echtgenote bemoeid.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert aan dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht omdat deze betrekking heeft op de in rekening gebrachte kosten voor een zaak waarvoor klager opdracht heeft gegeven. De rechtbank is voor een dergelijk geschil de aangewezen instantie.

4.2    Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat hij medio januari 2014 met klager en zijn ex-echtgenote een zeer uitgebreide bespreking heeft gehad in verband met de echtscheiding. Verweerder verwijst naar de mondelinge behandeling van de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden en naar de comparitie van partijen in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. Bij die gelegenheid hebben klager en zijn ex-echtgenote zulks bevestigd.

4.3    Per e-mail van 11 december 2014 heeft klager verweerder opdracht gegeven voor de behandeling van de echtscheiding. Ten aanzien van deze opdracht verwijst verweerder  naar de e-mails van april en mei 2016 van klager. Verweerder stelt dat klager in zijn e mail van 8 april 2016 aan verweerder te kennen heeft gegeven dat hij de kosten van zijn ex-echtgenote voor zijn rekening zal nemen. Voorts blijkt van de opdracht van klager aan verweerder doordat klager het echtscheidingsconvenant heeft ondertekend en ook de akte van berusting.

4.4    Verweerder stelt dat de afspraak was dat hij de kosten bij de ex-echtgenote van klager in rekening zou brengen en dat zij dat verder met klager zou verrekenen. Voorts stelt verweerder dat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van 14 juni 2017, nu deze heeft overwogen dat er sprake was van een vriendendienst. Verweerder stelt dat slechts sprake is van een gedeeltelijke vriendendienst, in zoverre dat van de totaal bestede tijd van 36 uur, aan de ex-echtgenote van klager slechts 20 uur in rekening is gebracht. Ieder was de kosten van 18 uur verschuldigd, zodat uit coulance voor de ex-echtgenote van klager twee uur te betalen overbleef.

 

5    BEOORDELING

5.1    Allereerst zal de raad de vraag van de ontvankelijkheid behandelen. Het feit dat klager voor wat betreft de hoogte van de declaratie zich tot de civiele rechter kan wenden, brengt niet mee dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht over het optreden van verweerder. Over de hoogte van de declaratie is de raad niet bevoegd te oordelen, maar voor zover klager zich beklaagt over de handelwijze van verweerder ten opzichte van hem is de raad bevoegd te oordelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    De raad stelt vast dat, wat er zij van verdere afspraken, met klager en diens ex echtgenote is afgesproken dat de kosten van verweerder in rekening worden gebracht aan de ex-echtgenote, die deze met klager zou verrekenen. Verweerder heeft dit gesteld in zijn brief, gericht aan de orde van advocaten Midden-Nederland die gedateerd is op 24 mei 2017 maar door de orde is ontvangen op 10 november 2017 en heeft dit ter zitting uitdrukkelijk bevestigd. Dat betekent dat de rechtsgrond om klager aan te spreken voor de kosten ontbreekt en dat verweerder dan ook ten onrechte een declaratie heeft gestuurd aan klager. Een advocaat behoort zorgvuldig om te gaan met financiële kwesties en door deze handelwijze heeft verweerder, naar het oordeel van de raad, niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Gelet op het oordeel van de raad omtrent klachtonderdeel a kan de vraag of verweerder zijn declaratie al dan niet heeft gespecificeerd buiten bespreking blijven.

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Klager bestrijdt dat hij verweerder opdracht heeft gegeven voor hem als advocaat op te treden in de echtscheidingsprocedure tussen hem en zijn ex-echtgenote. Verweerder zou de echtscheiding slechts administratief regelen als vriendendienst ten behoeve van zijn toenmalige partner, de ex-echtgenote van klager. Verweerder heeft zich inhoudelijk niet met de echtscheiding bemoeid. Klager en zijn ex-echtgenote hebben zelf de gevolgen van de echtscheiding geregeld, aldus klager.

5.5    De raad stelt vast dat uit de stukken niet gebleken is dat klagers standpunt onjuist is. De kantonrechter heeft in het vonnis van 14 juni 2017 (rov. 5.4 tot 5.9) bepaald dat de stelling van de ex-echtgenote van klager dat verweerder de echtscheidingsprocedure als vriendendienst heeft willen regelen in lijn is met een aantal in het vonnis genoemde e mails/brieven van de kant van verweerder. Nu een opdrachtbevestiging ontbreekt, kan de raad niet aannemen dat dit anders is ten opzichte van klager. Het had op de weg van verweerder gelegen een opdrachtbevestiging aan klager te sturen waarin de voorwaarden waaronder hij zijn werkzaamheden zou verrichten, zijn vastgelegd. Dat heeft verweerder niet gedaan. Het feit dat klager bij e-mail van 11 december 2014 aan verweerder heeft gevraagd een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding in te dienen bij de rechtbank, maakt dit oordeel niet anders, maar past in het beeld van de vriendendienst. Klager moest er immers wel mee instemmen dat verweerder de procedure in gang zette. Dat was de strekking van dat mailbericht. Daar komt nog bij dat verweerder niet heeft aangetoond dat hij klager over de diverse onderwerpen, die aan de orde moeten komen bij een echtscheiding, daadwerkelijk juridisch heeft geadviseerd. De enkele stelling van verweerder dat hij uitgebreide werkzaamheden heeft verricht, waarvan overigens niet gebleken is, is niet voldoende om dat aan te nemen. Het risico van het ontbreken van een schriftelijke bevestiging ligt bij verweerder. Het is immers aan de advocaat om een opdracht en de condities waaronder hij zijn werkzaamheden verricht, schriftelijk vast te leggen. Thans kan de raad niet vaststellen dat er een opdracht is verstrekt op grond waarvan klager gehouden zou zijn tot betaling van de kosten van verweerders bemoeienis. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.6    Klager stelt dat hij een bedrag van € 1.500,- aan zijn ex-echtgenote heeft betaald ten behoeve van verweerder, maar verweerder ontkent dat bedrag te hebben ontvangen. Nu de raad niet kan vaststellen of dat bedrag door de ex-echtgenote van klager aan verweerder is betaald, is dit verwijt jegens verweerder niet komen vast te staan en derhalve ongegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Rekening houdend met de ernst van de overtreding en de omstandigheden van het geval, waarbij twee van de onderdelen gegrond zijn bevonden is de raad van oordeel dat onderstaande maatregel passend en geboden is.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)     € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klager,

b)      € 1000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten. De raad   ziet geen aanleiding de kostenveroordeling te matigen, omdat  dat verzoek van verweerder onvoldoende is onderbouwd. Het enkele feit dat verweerder niet veel financiële armslag heeft, is onvoldoende grond tot matiging.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 50,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder dient het bedrag van € 1000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-461.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a en c gegrond;

-    verstaat dat klachtonderdeel b geen beoordeling behoeft;

-    verklaart klachtonderdeel d ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

--    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;

 

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. E. Bige, R.J.A. Dil, L.A.M.J. Pütz, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2019.

 

Griffier                                                                   Voorzitter

 

Verzonden d.d. 21 januari 2019