Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-01-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:45

Zaaknummer

18-418

Inhoudsindicatie

Betreft het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken. Een advocaat die ernstig ziek was, heeft zijn praktijk laten waarnemen door een advocaat die een uitgebreid tuchtrechtelijk verleden had. Geklaagd wordt door een partij, die cliënt was bij de zieke advocaat, over het optreden van verweerder als deken tegen de waarnemer van de zieke advocaat. De raad is van oordeel dat het niet de taak van de deken is om afspraken tussen advocaten over waarneming van de praktijk bij ziekte te accorderen. De wijze waarop de deken klachten onderzoekt en eventueel stappen onderneemt tegen een advocaat over wiens handelen wordt geklaagd, behoort tot de beleidsvrijheid van de deken. In dit geval is niet gebleken dat verweerder niet adequaat en voortvarend heeft gehandeld. Dat geldt ook voor de wijze waarop verweerder de kwestie van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van de advocaat over wie werd geklaagd heeft aangepakt en voor het geplande kantoorbezoek. In dit geval was er ook geen rol weggelegd voor verweerder met betrekking tot de overdracht van de dossiers aan een andere advocaat. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 21 januari 2019

in de zaak 18-418

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 23 augustus 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief van 5 oktober 2017 heeft genoemde deken het Hof van Discipline verzocht om verwijzing omdat het een klacht betreft tegen een voormalige deken.

1.3    Bij beslissing van 12 oktober 2017 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de klacht verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland.

1.4    Bij brief aan de raad van 5 juni 2018 met kenmerk K 17/L03, door de raad ontvangen op 5 juni 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.5    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 november 2018 in aanwezigheid van mr. S. van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van klaagster van 31 oktober 2018 met de daarin genoemde bijlage.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Vanaf januari 2016 is klaagster bijgestaan door mr. N. in een rechtbankprocedure nadat haar toenmalige advocaat, mr. G., wegens een ernstige ziekte was uitgevallen.

2.3    Klaagster heeft mr. N. op 11 april 2016 aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade omdat mr. N. geen conclusie van antwoord/eis in reconventie had ingediend bij de rechtbank. Een afschrift van de aansprakelijkstelling is naar verweerder gestuurd met het verzoek zijn toezichthoudende taak uit te oefenen. Klaagster heeft zich daarbij het recht voorbehouden om zelf nog een klacht in te dienen tegen mr. N.

2.4    Bij brief van 13 april 2016 heeft verweerder mr. N. geïnformeerd over het signaal dat hij van klaagster had ontvangen en heeft hij mr. N. verzocht hierop binnen acht dagen te reageren. In deze brief heeft verweerder mr. N. gevraagd hem te bevestigen dat de aansprakelijkstelling was doorgestuurd naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Bij brief van 19 april 2016 heeft mr. N. gereageerd op deze brief. Naar aanleiding van deze reactie heeft verweerder bij brief van 22 april 2016 om nadere informatie verzocht.

2.5    Verweerder heeft klaagster bij brief van 22 april 2016 geïnformeerd over de reactie van mr. N. en een kopie van zijn brief van 22 april 2016 gezonden. Omdat een tijdige reactie van mr. N. op de brief van 22 april 2016 van verweerder uitbleef, heeft verweerder mr. N. bij brief van 3 mei 2016 gerappelleerd. Dat rappel bleef onbeantwoord evenals het herhaalde rappel van 10 mei 2016.

2.6    Op 20 mei 2016 heeft verweerder een dekenbezwaar ingediend bij de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch. Verweerder heeft mr. N. - kort weergegeven - verweten dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door (i) stelselmatig niet/niet tijdig te reageren op verzoeken van de deken waardoor hij de deken heeft belemmerd in diens toezichthoudende taak, (ii) niet tijdig en zonder verschoonbare redenen in de procedure tegen klaagster niet te concluderen, waardoor mr. N. niet de zorg in acht heeft genomen jegens klaagster die van hem als advocaat had mogen worden verwacht, (iii) de claim van klaagster niet terstond door te geleiden naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, waardoor mr. N. niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

2.7    Op 12 oktober 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en mr. N. waarbij afspraken zijn gemaakt in verband met de praktijkvoering door mr. N., die bij brief van 13 oktober 2016 zijn bevestigd.

2.8    Bij beslissing van 17 oktober 2016 heeft de raad van discipline het dekenbezwaar gegrond verklaard en aan mr. N. de maatregel van schrapping opgelegd.

2.9    Bij e-mail van 28 november 2016 heeft verweerder klaagster geïnformeerd dat mr. N. de gemaakte afspraken niet is nagekomen en dat hij op grond van artikel 60b Advocatenwet de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch om schorsing met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd zal vragen. Op 30 november 2016 heeft verweerder dit verzoek ingediend.

2.10    Bij beslissing van 19 december 2016 heeft de raad van discipline het verzoek van verweerder toegewezen.

2.11    Op 22 december 2016 heeft verweerder een bezoek gebracht aan het kantoor van mr. N, in aanwezigheid van mr. X., de waarnemer van de praktijk van mr. N.

2.12    Bij beslissing van 6 maart 2017 heeft het Hof van Discipline de beslissing van 19 december 2016 bekrachtigd.

2.13    Mr. N. is op 8 maart 2017 van het tableau geschrapt.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder heeft goed gevonden dat mr. N. als waarnemer voor mr. G. is opgetreden. Verweerder had nooit de cliënten van mr. G. mogen bloot stellen aan het gevaar van mr. N., gezien de lange lijst tuchtrechtelijke veroordelingen van mr. N.

b)    verweerder mr. N. zelfstandig de praktijk heeft laten voeren, terwijl hij een tuchtrechtelijk verleden had en onverzekerd de praktijk voerde;

c)    verweerder niet slagvaardig en adequaat is opgetreden door een eerste kantoorbezoek pas ruim zeven maanden na het ontvangen signaal van klaagster in te plannen en het daadwerkelijke bezoek pas op 22 december 2016 te doen plaatsvinden;

d)    verweerder er niet voor heeft gezorgd dat klaagster haar dossierklappers van mr. N. heeft teruggekregen en vervolgens zijn vergaande bevoegdheden op grond van artikel 60b Advocatenwet niet adequaat heeft gebruikt;

e)    verweerder tekort is geschoten in zijn proactieve en reactieve wettelijk toegekende toezichthoudende taak.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt voorop dat hem als (voormalig) deken een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. Dit heeft tot gevolg dat bij de tuchtrechtelijke controle, waaraan ook het handelen en nalaten van de deken is onderworpen, terughoudendheid dient te worden betracht. Verweerder betwist dat hij bij de vervulling van zijn functie als deken zodanig heeft gehandeld dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerder betwist dat hij de cliënten van mr. N. en specifiek klaagster, heeft blootgesteld aan “het gevaar van mr. N.”. Mr. N. en mr. G hebben begin 2016 onderling afspraken gemaakt over de waarneming van de praktijk van mr. G. Verweerder heeft daartegen geen bezwaar gehad, nu het cliëntenbelang door middel van de dossieroverdracht gewaarborgd was. Verweerder heeft mr. N. niet als waarnemer van mr. G. laten optreden; dat heeft mr. G. dan wel diens echtgenote gedaan.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Verweerder heeft wel degelijk getracht helderheid te verkrijgen over de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van mr. N. Verweerder heeft dit onderdeel ten grondslag gelegd aan zijn acties richting de tuchtrechter. Gebleken is dat mr. N.  aanvankelijk tegenover verweerder en ten overstaan van de raad van discipline heeft gelogen over het hebben van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Ook na het verkrijgen van de tuchtrechtelijke beslissingen heeft verweerder alles in het werk gesteld om de onderste steen boven te krijgen.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Verweerder betwist dat het kantoorbezoek te laat is ingepland. Op 2 mei 2016 werd het kantoorbezoek aangekondigd, drie weken nadat de klacht van klaagster was ontvangen. De afweging om het kantoorbezoek pas later in dat jaar in te plannen, past volledig binnen het kader van de beleidsvrijheid die een deken toekomt.

Ad klachtonderdeel d)

4.5    Voor zover verweerder bekend, is een dergelijk verzoek niet gedaan en dit feit is evenmin onderdeel geweest van de bij verweerder tegen mr. N. ingediende bezwaren, anders zou verweerder dat zeker hebben meegenomen in zijn onderzoek en in zijn dekenbezwaar. Mr. X. heeft getracht de dossiers boven tafel te krijgen. Verweerder heeft daar in zijn herinnering geen bemoeienis mee gehad. Verweerder vindt de bevestiging hiervan in de e-mail van mr. X. aan klaagster van 24 januari 2017 waarin mr. X. laat weten dat mr. N. hem heeft meegedeeld dat hij de dossiers aan de nieuwe advocaat van klaagster heeft doen toekomen. Voorts schrijft mr. X. aan klaagster bij e-mail van 14 augustus 2017 dat hij zich destijds heeft ingespannen om mr. N. de dossiers terug te laten geven aan klaagster. Van bemoeienis van verweerder hierbij is niet gebleken.

Ad klachtonderdeel e)

4.6    Verweerder heeft de klacht onmiddellijk onderzocht en op vervolgbrieven is prompt gereageerd. Mr. N. verstrekte verweerder niet de gevraagde informatie waardoor verweerder een dekenbezwaar met een drietal tuchtrechtelijk verwijtbare handelingen, gebaseerd op de klacht van klaagster, heeft ingediend bij de raad van discipline. Toen na de beslissing van de raad van discipline van 17 oktober 2016 bleek dat mr. N. zich niet aan de gemaakte afspraken hield, heeft verweerder een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet ingediend welk verzoek is toegewezen bij beslissing van 19 december 2016. Deze beslissing is bekrachtigd door het Hof van Discipline bij uitspraak van 6 maart 2017. Hieruit blijkt dat verweerder adequaat en voortvarend heeft gehandeld naar aanleiding van klachten van klaagster over mr. N.

 

5    BEOORDELING

5.1    Het gaat in deze zaak om het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van (voormalige) deken. Uitgangspunt volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is dat het advocatentuchtrecht blijft gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Naar die maatstaf dient het optreden van verweerder te worden beoordeeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Het is mr. G. zelf dan wel zijn echtgenote geweest die de waarneming tijdens de ziekte van mr. G. heeft geregeld door mr. N. te vragen om zijn zaken te behandelen. De deken heeft met de waarnemingsovereenkomst door mr. N.  geen bemoeienis gehad. Dat is ook niet de taak van de deken. Dergelijke afspraken hoeven niet door de deken te worden geaccordeerd. Bovendien bestond er al een waarnemingsovereenkomst tussen mr. G. en mr. N. die betrekking had op waarneming van de praktijk over en weer tijdens hun beider vakanties, omdat beiden een éénmanspraktijk voerden. Verweerder treft hier geen verwijt.

Ad klachtonderdeel b), c) en e)

5.3    De raad ziet aanleiding deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen. Deze betreffen de wijze waarop verweerder zijn taak als deken heeft uitgeoefend en de beleidsvrijheid die de deken daarbij toekomt. Het is de taak van de deken om klachten te onderzoeken en zo nodig stappen te ondernemen tegen een advocaat over wiens handelen wordt geklaagd. De wijze waarop hij dat doet valt binnen zijn beleidsvrijheid. In het onderhavige geval heeft verweerder de klachten van klaagster adequaat en voortvarend onderzocht en daarop, waar nodig, gereageerd, zoals blijkt uit de hierboven onder 2.3 tot en met 2.11 beschreven gang van zaken. Het verwijt dat verweerder, ondanks het feit dat hij bekend was met het tuchtrechtelijk verleden van mr. N., hem de gelegenheid heeft gegeven zelfstandig de praktijk uit te oefenen, treft geen doel. Verweerder was binnen de hem toekomende beleidsvrijheid niet gehouden mr. N. te beletten zelfstandig de praktijk uit te oefenen vanwege het feit deze een tuchtrechtelijk verleden heeft. 

5.4    Ook ten aanzien van de kwestie van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van mr. N. treft verweerder geen verwijt. De wijze waarop verweerder deze kwestie heeft aangepakt, is adequaat en valt binnen de hem toekomende beleidsvrijheid. Verweerder heeft in zijn brief van 13 april 2016 aan mr. N. gevraagd of de claim van klaagster was doorgestuurd naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Omdat het antwoord onvoldoende was, heeft hij deze kwestie, (naast andere bezwaren) ten grondslag gelegd aan zijn dekenbezwaar van 20 mei 2016. Het feit dat achteraf gebleken is dat mr. N. geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering (meer) had en tegenover verweerder daarover heeft gelogen, kan verweerder niet worden verweten.

5.5    Ten aanzien van het bezwaar dat een kantoorbezoek aan mr. N. (te) lang op zich heeft laten wachten, overweegt de raad dat ook hier heeft te gelden dat verweerder een ruime mate van beleidsvrijheid heeft in de wijze waarop hij zijn onderzoek verricht. Op 2 mei 2016 heeft verweerder aan mr. N. een kantoorbezoek aangekondigd dat op 4 oktober 2016 zou plaatsvinden. Op verzoek van mr. N. is dat uitgesteld, waarna verweerder op 12 oktober 2016 in de dekenkamer een gesprek heeft gehad met mr. N. Tijdens dat gesprek zijn afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in een brief van 13 oktober 2016. Er is tevens een vervolgafspraak gemaakt voor 22 november 2016. Verweerder heeft aangevoerd dat een kantoorbezoek alleen zinvol is als de advocaat zich daarop kan voorbereiden, waartoe de deken laat weten welke stukken hij wil inzien en welke informatie hij verder nodig heeft. Een advocaat dient daar enige tijd voor te krijgen. Bovendien, zo heeft verweerder ter zitting aangevoerd, wordt in financiële aangelegenheden de FTA (Financieel Toezicht Advocatuur) ingeschakeld om onderzoek te doen, waarmee ook enige tijd gemoeid is, terwijl de vakantieperiode in de zomer waarschijnlijk tevens voor enig oponthoud heeft gezorgd. De raad volgt verweerder in zijn standpunt en is van oordeel dat het de beleidsvrijheid van de deken is om te bepalen op welke termijn en op welke wijze een kantoorbezoek dient plaats te vinden. In de geschetste omstandigheden is niet gebleken dat verweerder te lang heeft gewacht en niet adequaat en voortvarend heeft gehandeld.

5.6    Het feit dat aan mr. N. op zijn verzoek uitstel is verleend voor het kantoorbezoek maakt dat oordeel niet anders. Vaststaat dat er slechts voor een korte periode uitstel is verleend. Immers op 4 oktober 2016 zou het bezoek plaatsvinden en verweerder heeft mr. N. uiteindelijk op 12 oktober 2016 gesproken en afspraken met hem gemaakt. Bovendien valt niet in te zien tot welke acties verweerder zijn toevlucht had kunnen nemen als het kantoorbezoek eerder had plaatsgevonden. Indien eerder was vastgesteld dat er geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering was, - in tegenstelling tot wat mr. N. verweerder had meegedeeld - was klaagsters schade niet anders geweest. De raad stelt vast dat verweerder steeds adequaat heeft gereageerd en niet tekort geschoten is in zijn toezichthoudende taak. Verweerder heeft daarbij niet het vertrouwen in de advocatuur ondermijnd. Deze klachtonderdelen zijn dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.7    De juistheid van dit verwijt is niet komen vast te staan. Verweerder ontkent dat hem een dergelijk verzoek is gedaan. Het ligt, naar het oordeel van de raad, niet zonder meer op de weg van verweerder als deken om zorg te dragen voor overdracht van dossiers; temeer daar uit de e-mails van mr. X. aan klaagster van 24 januari 2017 en 14 augustus 2017 blijkt dat mr. X. moeite heeft gedaan om de dossiers weer bij klaagster te krijgen. Verder verwijt klaagster verweerder dat deze geen gebruik heeft gemaakt van de hem toekomende bevoegdheden op grond van artikel 60b Advocatenwet. Hieromtrent overweegt de raad dat deze stelling niet is onderbouwd, zodat niet duidelijk is op welke bevoegdheden klaagster doelt. Dit onderdeel mist feitelijke grondslag.

5.8    De klacht is dan ook in al haar onderdelen ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond;

 

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. E. Bige, R.J.A. Dil, L.A.M.J. Pütz, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2019.

 

Griffier                                                                   Voorzitter

 

Verzonden d.d. 21 januari 2019