Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-01-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:6

Zaaknummer

180277

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Verzoek verwijzing dekenklacht (art. 46c lid 5 Advocatenwet). Dekenklacht is gecombineerd met een art. 13-beklag (verzoek aanwijzing advocaat) en ziet op communicatie van de deken jegens klager. Nu art. 13-beklag ongegrond blijkt omdat klager meent dat hij een advocaat nodig heeft om zijn problemen in kaart te brengen maar geen aanknopingspunten daartoe biedt, kon de deken niets voor klager betekenen en is het begrijpelijk dat de deken terughoudend is in zijn communicatie. De stelselmatige dekenklachten van klager in het verleden hebben daarnaast nergens toe geleid. Misbruik van klachtrecht door weer te klagen over de deken. Verzoek afgewezen.

Uitspraak

BESLISSING

van de voorzitter van

het Hof van Discipline

van 11 januari 2019 

in de zaak nummer 180277 

in de klachtzaak van:    

klager 

tegen: 

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam

de deken

 

1    HET VERZOEK

De voorzitter van het hof verwijst naar de mail van klager van 19 oktober 2018 waarin klager zich beklaagt over de deken omdat “er geen communicatie middels horing of persoonlijke communicatie is geweest”.

De voorzitter van het hof begrijpt het verzoek aldus dat klager vraagt zijn klacht  tegen de deken voor onderzoek naar een andere deken te verwijzen. Bij bericht van 21 november 2018 is aan partijen bericht dat de beslissing op dit verzoek wordt aangehouden tot na de behandeling van het beklag dat klager heeft gedaan tegen de beslissing van de deken waarbij het verzoek om aanwijzing van een advocaat is afgewezen.

 

2    DE BEOORDELING

De voorzitter van het hof overweegt het volgende. Klager heeft zowel een klacht tegen de deken Amsterdam ingediend waarvan hij verwijzing naar een andere deken heeft gevraagd als tegen de deken Midden-Nederland waarvan namens de deken om verwijzing is gevraagd.

Het hof is er ambtshalve mee bekend dat klager in de afgelopen jaren regelmatig klachten tegen dekens heeft ingediend.

Deze klachten hebben geleid tot de volgende verwijzingsbeslissingen.

Bij voorzittersbeslissing van 21 augustus 2015 is een klacht gericht tegen de (toenmalige) deken Midden-Nederland verwezen naar de deken Overijssel.

Bij voorzittersbeslissing van 21 augustus 2015 is een klacht gericht tegen de (toenmalige) deken Noord-Holland ook verwezen naar de deken Overijssel.

Bij voorzittersbeslissing van 7 september 2015 is een tweede klacht gericht tegen de (toenmalige) deken Noord-Holland ook verwezen naar de deken Overijssel.

Bij voorzittersbeslissing van 18 september 2015 is een tweede klacht gericht tegen de (toenmalige) deken Midden-Nederland ook verwezen naar de deken Overijssel.

Bij voorzittersbeslissing van 28 oktober 2015 is een derde klacht gericht tegen de deken Noord-Holland ook verwezen naar de deken Overijssel.

Bij voorzittersbeslissing van 9 november 2015 is een vierde klacht gericht tegen de deken Noord-Holland ook verwezen naar de deken Overijssel. Daarbij is het volgende overwogen:

“Verdere klachten van verzoeker tegen de deken zal het hof niet meer in behandeling nemen. Het is aan de deken om haar taak als deken uit te voeren op de wijze zoals de advocatenwet voorschrijft en niet aan verzoeker om telkenmale dat hij het niet eens is met de werkwijze van de deken, een klacht tegen haar in te dienen. De plaatsvervangend voorzitter beschouwt dit als misbruik van het klachtrecht”.

Bij voorzittersbeslissing van 3 juli 2017 is een klacht gericht tegen de (toenmalige) deken Den Haag verwezen naar de deken Midden Nederland.

Klager heeft zich ook beklaagd over de beslissing van de deken Amsterdam waarbij het verzoek om aanwijzing van een advocaat is afgewezen.

In de marge van de behandeling van dat beklag op 30 november 2018 heeft de voorzitter klager gevraagd toe te lichten wat de klacht tegen deze deken inhoudt. In essentie beklaagt klager zich erover dat de deken onvoldoende communiceert over de problemen die klager aan hem heeft voorgelegd.

Uit de beslissing van het Hof van Discipline, die vandaag ook neemt, blijkt kort gezegd dat beklag ongegrond is omdat het hof heeft de indruk gekregen dat klager geen overzicht heeft in zijn eigen problematiek en ten onrechte meent dat voor het in kaart brengen van deze problematiek een advocaat aangewezen zou moeten worden. Nu die aanknopingspunten zijn uitgebleven heeft de deken terecht overwogen dat hij niet kon beoordelen of zich de situatie als bedoeld in artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet voordeed en om die reden niet tot aanwijzing van een advocaat kon overgaan. Daartoe was temeer reden nu de deken de afwijzing van het verzoek tot aanwijzing van een advocaat heeft beperkt tot rechtsbijstand bij het opkomen tegen inmiddels onherroepelijk geworden rechterlijke beslissingen.

In dit licht bezien is het volstrekt begrijpelijk dat de deken zich in de communicatie naar klager toe terughoudend heeft opgesteld. De deken kan immers niets voor hem betekenen.

Door niettemin hierover een klachtprocedure tegen deze deken te beginnen, maakt klager naar het oordeel van de voorzitter van het hof misbruik van (klacht)recht. Daarbij betrekt de voorzitter dat klager in de afgelopen jaren stelselmatig klachten tegen deken heeft ingesteld die ook tot verwijzingen hebben geleid en die, voor zover de voorzitter bekend, nergens toe hebben geleid.

Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

 

    BESLISSING

De voorzitter van het Hof van Discipline:

-    wijst het verzoek af.

Aldus beslist op 11 januari 2019 door mr. T. Zuidema, voorzitter.

Voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 11 januari 2019.