Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-02-2019
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2019:19
Zaaknummer
180264
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaat. Verweerster heeft na beroepsfout inzake verdeling in 2009 echtscheidingsdossier gesloten en schrijft in 2015 op verzoek van klaagster eenmalig de wederpartij aan over exact die kwestie. Gelet op de gemaakte beroepsfout en het feit dat de kwestie in 2015 kennelijk niet was opgelost, had van verweerster verwacht mogen worden dat zij het nodige zou hebben gedaan om de fout te herstellen. Zij mocht niet volstaan met het schrijven van één brief. Bekrachtiging beslissing raad. Klacht gegrond. Berisping.
Uitspraak
BESLISSING
van 15 februari 2019
in de zaak 180264
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klaagster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 30 augustus 2018, onder nummer 17-973, aan partijen toegezonden op 30 augustus 2018. Van de klacht van klaagster tegen verweerster is klaagster niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel 2. Klaagster is gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen 1, 3, 4, 5 en 6. Voor het overige zijn de klachtonderdelen 1, 3, 4, 5 en 6 gegrond verklaard. De klachtonderdelen 7 en 8 zijn ongegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van berisping opgelegd, voorts is verweerster veroordeeld aan klaagster de griffie- en reiskosten te betalen, alsmede de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
1.2 De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2018:184
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 september 2018 ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- brief van verweerster met bijlage van 11 december 2018
- brief van verweerster met bijlage van 12 december 2018.
2.2 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 december 2018, waar verweerster, bijgestaan door mr. G.P. Wempe te Drachten, en klaagster, bijgestaan door mr. I. Mercanoglu te Almelo en een tolk in de Turkse taal, mevrouw A. Kabaktepe, zijn verschenen. Mr. Wempe heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1) de organisatie en inrichting van het kantoor van verweerster mogelijk niet
voldoet aan de eisen van een goede praktijkuitoefening (Gedragsregel 33 van
de Gedragsregels 1992 (hierna: de Gedragsregels)).
Een advocaat dient te allen tijde inzicht te bieden in het dossier van een cliënt
en de rechtspositie jegens de wederpartij. Klaagster is evenwel nimmer op de
hoogte gesteld van de informatie-uitwisseling met de advocaat van de
wederpartij en hoe verweerster daarop heeft gereageerd.
2) (…...)
3) verweerster niet het belang van klaagster bepalend heeft laten zijn voor de manier waarop zij haar zaken heeft behandeld (Gedragsregel 5).
Verweerster heeft geen open kaart gespeeld en klaagster gedurende meer dan zeven jaren in de waan gelaten dat de procedure nog liep en de wederpartij lastig deed.
4) verweerster klaagster niet op de hoogte heeft gebracht van belangrijke informatie, feiten en afspraken en deze niet schriftelijk heeft vastgelegd (Gedragsregel 8) Verweerster heeft klaagster niet meteen op de hoogte gesteld dat het haar fout was dat de sieraden in handen van de wederpartij waren gekomen. Vervolgens heeft zij klaagster in de waan gelaten dat zij bezig was de sieraden terug te krijgen. Dit alles is niet schriftelijk gecommuniceerd met klaagster. Verweerster heeft onvoldoende ondernomen om de sieraden terug te krijgen.
5) verweerster klaagster niet heeft geïnformeerd over haar tekortschieten en klaagster niet heeft geadviseerd daarover onafhankelijk advies in te winnen toen zij bemerkte dat daarvan sprake was (Gedragsregel 11) Door klaagster in de waan te houden dat er een procedure liep of mogelijk was, heeft verweerster ervoor gezorgd dat de fouten te laat zijn ontdekt, waardoor klaagster schade heeft geleden. Ze heeft klaagster jarenlang aan het lijntje gehouden met de bedoeling om de beroepsfouten te verdoezelen.
6) verweerster door haar handelen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad (Gedragsregel 1).
Het had op de weg van verweerster gelegen de vordering tot teruggave van de sieraden veilig te stellen. De verjaringstermijn was vijf jaar. Die is verlopen, mede omdat verweerster de verjaringstermijn niet heeft gestuit.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Verweerster heeft namens klaagster op 11 juli 2008 bij de rechtbank te Almelo een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. Daaraan voorafgaand, op 8 juli 2008, heeft verweerster namens klaagster maritaal beslag laten leggen op de inhoud van een kluis bij de SNS Bank N.V. te Enschede. In de kluis bevonden zich onder andere sieraden. In het verzoek tot echtscheiding heeft verweerster namens klaagster onder andere de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap verzocht met benoeming van een notaris en een onzijdig persoon, met uitzondering van de sieraden die zich in de kluis van de SNS Bank bevonden. Klaagster heeft verzocht die sieraden aan haar toe te scheiden omdat deze aan haar waren verknocht. De echtgenoot van klaagster heeft tegen deze verzoeken geen verweer gevoerd.
4.2 Bij beschikking van 8 oktober 2008 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken. Voor wat betreft de verdeling zijn klaagster en haar echtgenoot bevolen over te gaan tot verdeling van de gemeenschap waarin zij waren gehuwd met uitzondering van de sieraden die zich in de kluis van de SNS Bank bevonden. In het dictum van de beschikking is vermeld: Die sieraden zullen aan de vrouw worden toegewezen. De echtscheiding is op 12 november 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.3 Op 25 augustus 2009 heeft verweerster aan klaagster een declaratie gezonden met nummer 060412 ad € 424,31 voor onbelaste verschotten.
4.4 Bij brief van 7 oktober 2009 heeft [een medewerker van] ZorgAdvies Twente aan verweerster voorgesteld om voor klaagster een betalingsregeling te treffen van € 50,- per maand voor deze declaratie. In de brief schrijft [de medewerker] onder andere: “”(…) Hierbij wil ik u ook verzoeken om oplopende kosten voor in de toekomst te voorkomen, de druk hoger te zetten naar de tegenpartij, waarbij we tot een snelle afwikkeling kunnen komen. [Klaagster] beschikt niet over een brede speling in haar financiële middelen om deze kosten op te kunnen vangen. Het zou ook een oplossing kunnen zijn om na de verdeling van de boedel aanspraak te maken op de boedel voor de gemaakte kosten.”
4.5 Op 28 oktober 2009 heeft verweerster de deurwaarder opdracht gegeven om de inhoud van de kluis “onder protest” af te geven aan de ex-echtgenoot van klaagster. Verweerster schreef daarbij: “ De kosten overschrijden de waarde van de goederen en cliënte heeft een bijstandsuitkering en ondanks mijn herhaaldelijk aandringen op betaling blijft zij in gebreke. Ik moet binnenkort dan ook een dwangbevel bij de president van de rechtbank vragen om beslag op haar uitkering te kunnen leggen zodat ik uw rekening kan voldoen.” De deurwaarder heeft naar aanleiding van deze opdracht de inhoud van de kluis op 3 november 2009 afgegeven aan de ex-echtgenoot van klaagster en heeft daarvan proces-verbaal opgemaakt.
4.6 Bij brief van 29 oktober 2009 heeft verweerster aan klaagster geschreven: “ Ingesloten treft u aan de correspondentie dat ik in uw zaak heb gevoerd. Om de kosten te besparen ben ik namens u (want u gaf maar geen antwoord op mijn eerdere schrijven) onder protest weliswaar akkoord gegaan met afgifte van de spullen uit de kluis. Dit omdat de kosten inmiddels de waarde van de goederen ruimschoots overschrijden. Aangezien u de kosten amper kunt opbrengen heb ik het op deze wijze voorlopig opgelost. Er dient echter nog een boedelscheiding te worden gevoerd waarin deze kosten kunnen worden meegenomen. Indien u wilt dat ik ook uw advocaat ben in die procedure dan verzoek ik u om bijgaande opdrachtbevestiging ondertekend aan mij terug te zenden.”
4.7 Op 4 november 2009 heeft de [medewerker van Zorgadvies Twente] namens klaagster een bedrag van € 424,31 overgemaakt onder vermelding van ‘decl. 060412’. Daarna heeft klaagster nog een bedrag van € 74,38 betaald aan verweerster op 23 november 2009.
4.8 Op 11 november 2009 heeft verweerster onder meer aan klaagster geschreven: “ Inmiddels heeft de deurwaarder de inhoud van de kluis aan uw ex-echtgenoot overhandigd. Zie bijgaande proces verbaal daarvan.”
4.9 Op 13 november 2009 heeft verweerster aan klaagster geschreven: ”Naar aanleiding van mijn brief met bijlagen van 11 november jl., vroeg u mij heden telefonisch hoe nu verder te handelen teneinde de aan u toekomende sieraden van uw ex-man te verkrijgen nu deze helaas abusievelijk aan hem zijn afgegeven. Waarover ik u reeds eerder berichtte. In ons telefonisch onderhoud heb ik aangegeven dat u al een voor executie vatbare beslissing heeft van de rechtbank namelijk de beschikking van 8 oktober 2008. Tevens zond ik u het proces verbaal van de deurwaarder van d.d. 3 november 2009 als bijlage bij mijn brief van 11 november jl. waaruit genoegzaam blijkt dat de inhoud van de kluis aan uw ex-echtgenoot is afgegeven. U kunt met beide stukken naar een door u gekozen deurwaarder om alsnog op basis van de beslissing en het proces verbaal afgifte af te dwingen. Er is dus geen procedure meer nodig tenzij de wederpartij weigert gevolg te geven aan sommaties van de deurwaarder. In dat geval zou wellicht misschien een Kort Geding procedure gevoerd kunnen worden tot afgifte van zaken zonodig onder bedreiging van dwangsommen. Tot zover mijn bemoeienissen in deze en ga ik thans over tot sluiting van uw dossier dat gedurende 7 jaren bewaard blijft in mijn archief. Mocht u mijn rechtsbijstand in de toekomst wensen dan verneem ik dat uiteraard.”
4.10 Op 21 januari 2015 heeft verweerster nadat klaagster contact met haar opnam, aan de advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster geschreven: “ Alweer een aantal jaren terug stond u [ex-echtgenoot] bij in de echtscheidingsprocedure. In die procedure is namens cliënte maritaal beslag gelegd. Ondanks dat in de uitspraak van de rechtbank van 8 oktober 2008 is bepaald dat de in de kluis bevindende sieraden aan de vrouw toekomen en aldus aan haar dienen te worden afgegeven zijn deze zaken om onduidelijke redenen aan uw cliënt afgegeven (zie proces-verbaal). Uw cliënt wist dat hij deze zaken onrechtmatig heeft toegeëigend. Hij dient deze zaken alsnog aan mijn cliënte af te geven nu hij dat tot op de dag van vandaag nog altijd niet heeft gedaan en zelfs onrechtmatig deze zaken bij de deurwaarder heeft opgehaald. Nu zoals uit het vorenstaande reeds mag blijken niet onnodig beslag is gelegd stel ik me op het standpunt dat de beslagkosten eveneens door uw cliënt gedragen dienen te worden. Dat betekent dat indien uw cliënt niet alsnog alle sieraden die hij van de deurwaarder blijkens bijgaande Proces Verbaal aan cliënte afgeeft (via mij!) en de kosten van € 424,31 binnen 8 dagen na heden niet voldoet ik alsnog de inmiddels daarop vervallen wettelijke rente in rekening zal brengen en zonodig een nieuwe gerechtelijke procedure zal starten tot afgifte van zaken die niet aan hem toebehoren. Uiteraard met verzoek uw cliënt in alle kosten te veroordelen. Indien ik binnen 8 dagen niet van u verneem ga ik ervan uit dat u hem niet meer als advocaat bij staat en zal ik me rechtstreeks tot uw cliënt wenden.”
4.11 De advocaat van de ex-echtgenoot heeft op 27 januari 2015 geantwoord dat hij zo spoedig mogelijk op de brief terugkomt en dat hij ervan uitgaat dat verweerster dit afwacht alvorens nadere stappen te ondernemen.
4.12 Medio 2015 is haar huidige advocaat voor klaagster gaan optreden. Verweerster schreef op 11 februari 2016 aan deze advocaat: “ Wat betreft de zaak van [klaagster] kan ik u mede delen dat ik haar in 2008 en 2009 heb bijgestaan in haar echtscheidingsprocedure. Ik zend u stukken uit het inmiddels al jaren afgesloten dossier toe. Ik moet u hierover het een en ander uitleggen. Daarin is door mij beslag gelegd op een bankkluis waarin een aantal sieraden van mevrouw en haar dochter lagen. Hoewel in de beschikking echtscheiding d.d, 08-10-2008 is bepaald dat de sieraden in de kluis aan de vrouw dienen te worden afgegeven is om onduidelijke reden door mij aan de deurwaarder – weliswaar onder protest – op 28 oktober 2009 opdracht gegeven om de inhoud van de kluis aan de man te overhandigen. Dit omdat de beslagkosten hoger dreigden uit te vallen dan de waarde van de goederen en cliënte deze kosten niet kon dragen. Echter heb ik me vergist (kennelijk is de beschikking door mij niet goed gelezen en/of heb ik erover heen gelezen immers het was mij niet duidelijk dat de sieraden in de kluis aan de vrouw waren toegedeeld) en helaas heeft de advocaat van de man mij daar ook geenszins op gewezen toen ik onder protest de deurwaarder opdracht gaf. Toen ik er achter kwam is weliswaar met de advocaat van de wederpartij gecorrespondeerd echter zijn cliënt weigert domweg de zaken af te geven. Ik heb mevrouw op 29 oktober 2009 aangeschreven een aangegeven dat wellicht toch nog een procedure aanhangig gemaakt moet worden en verzocht haar de meegezonden opdracht bevestiging getekend aan mij te retourneren. Dat heeft zij echter niet gedaan. Daarom is de zaak blijven liggen of beter gezegd nooit aangepakt. Wel heb ik nog begin vorig jaar na telefonisch verzoek van cliënt opnieuw de advocaat van de wederpartij hierover aangeschreven en opnieuw werd door hem verzocht om geen executiemaatregelen te nemen. Vervolgens is er weer niets gebeurd. Er moet inderdaad worden doorgepakt desnoods moet de man worden gedagvaard tot afgifte van de sieraden. U dient dan wel een nieuwe toevoeging te vragen. Het is een vervelende zaak waarin ik werkelijk iets doms heb gedaan maar ik kon ook niet verder zonder dat cliënte mij daartoe opdracht geeft. Ik begrijp dat zij mijn bijstand nu ook niet meer wenst. Ik ben bereid om de eigen bijdrage en/of griffierechten die haar worden opgelegd voor mijn rekening te nemen om haar enigszins tegemoet te komen in deze.”
4.13 Klaagster heeft verweerster aansprakelijk gesteld voor de door verweerster gemaakte beroepsfout waardoor de aan klaagster toebedeelde sieraden door toedoen van verweerster zijn afgegeven aan de ex-echtgenoot van klaagster en waardoor klaagster stelt schade te hebben geleden. Klaagster heeft verweerster doen dagvaarden voor de rechtbank Overijssel. Deze rechtbank heeft bij vonnis van 29 november 2017 verweerster veroordeeld aan klaagster te vergoeden de schade die zij heeft geleden en lijdt als gevolg van de beroepsfout, nader op te maken bij staat. Verder is verweerster veroordeeld in de proceskosten. Verweerster is van dit vonnis in hoger beroep gekomen, in welk hoger beroep nog geen uitspraak is gedaan.
4.14 Verweerster heeft desgevraagd ter zitting van het hof uiteengezet dat zij van haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar met betrekking tot deze kwestie een bedrag van € 10.000,- heeft ontvangen, welk bedrag verweerster heeft aangewend ter bestrijding van kosten om zich tegen de claim van klaagster te verweren.
4.15 Verweerster heeft voor het hof erkend dat zij in 2009 een beroepsfout heeft gemaakt door de deurwaarder opdracht te geven de inhoud van de kluis bij de SNS Bank, inclusief de sieraden die aan klaagster waren toegedeeld, aan de ex-echtgenoot van klaagster af te geven.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft klaagster naast klachtonderdeel 2, in haar klachtonderdelen 1, 3, 4, 5 en 6 niet-ontvankelijk verklaard voor zover die betrekking hebben op gedragingen van verweerster waarmee klaagster vóór 29 november 2013 bekend kon zijn, dat wil zeggen op het feit dat verweerster de sieraden in 2009 had laten afgeven aan klaagsters ex-echtgenoot. De raad heeft genoemde klachtonderdelen getoetst aan de artikelen 46g lid 1 sub a en 46g lid 2 Advocatenwet. Voor zover de klachtonderdelen 1, 3, 4, 5 en 6 betrekking hebben op het tijdvak vanaf 29 november 2013 tot 29 november 2016 heeft de raad deze wel ontvankelijk geacht en gegrond verklaard. Aan verweerster is een berisping opgelegd. Daartegen is verweerster met vier grieven opgekomen. Klaagster voert gemotiveerd verweer.
5.2 De eerste grief van verweerster richt zich tegen de door de raad vastgestelde feiten. Nu het hof de voor deze beslissing van belang zijnde feiten onder 4 opnieuw heeft vastgesteld, behoeft deze grief geen nadere bespreking.
5.3 De raad heeft in rechtsoverweging 5.17 overwogen dat verweerster heeft gesteld dat zij de hiervoor in 4.8 geciteerde fax van 21 januari 2015 aan de advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster heeft gezonden op telefonisch verzoek van klaagster. Kennelijk hadden verweerster en klaagster in ieder geval vanaf die tijd weer contact, aldus de raad. De raad is van oordeel dat de brief de indruk wekt, dat verweerster haar fout heeft willen verdoezelen en de schuld op klaagsters ex-echtgenoot en/of zijn advocaat heeft willen afschuiven. Verweerster schrijft immers dat de sieraden: “ om onduidelijke redenen aan uw cliënt [zijn] afgegeven (zie proces-verbaal). Uw cliënt wist dat hij deze zaken onrechtmatig heeft toegeëigend. …” Dit faxbericht is weliswaar niet aan klaagster gericht, maar het is niet gebleken en gezien de voorgeschiedenis ook niet waarschijnlijk dat verweerster tegenover klaagster nu wel duidelijk haar fout heeft toegegeven, excuses heeft aangeboden en klaagster heeft geadviseerd hoe zij de schade zou kunnen beperken. Verder constateert de raad dat verweerster vervolgens geen verdere actie heeft ondernomen richting de wederpartij toen deze na zijn fax van 27 januari 2015 – kennelijk – niet inhoudelijk reageerde, zo nodig na aanvraag van een nieuwe toevoeging. Verweerster heeft toegegeven dat zij dit niet heeft gedaan, waarbij de raad verwijst naar de brief van verweerster aan de huidige advocaat van klaagster als geciteerd onder 4.10 van de onderhavige beslissing.
5.4 In rechtsoverweging 5.20 heeft de raad overwogen dat een fout (afgifte aan een verkeerde persoon) zoals verweerster die in 2009 maakte, betreurenswaardig is, maar op zichzelf genomen een advocaat kan overkomen. Het komt er dan op aan dat de advocaat zodra hij de fout bemerkt de cliënt informeert, zijn excuses aanbiedt de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar spoedig inlicht en de schade voor de cliënt zoveel mogelijk probeert te beperken. Dit alles heeft verweerster in het tijdvak waarover de raad kan oordelen – van 29 november 2013 tot 29 november 2016 – niet gedaan, terwijl zij daartoe wel de gelegenheid had, aldus de raad en dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.5 De grieven 2 tot en met 4 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De essentie van de grieven is dat de raad in zijn beslissing onder 5.17 en 5.20 een inhoudelijk oordeel heeft gegeven over de feiten ziende op de periode vóór 29 november 2013 en daarmee een inbreuk heeft gemaakt op de goede procesorde, nu de raad in zijn beslissing heeft geoordeeld dat klaagster niet-ontvankelijk is voor zover de klachtonderdelen 1, 3, 4, 5 en 6 zien op gedragingen van verweerster waarmee klaagster vóór 29 november 2013 bekend kon zijn. Bovendien heeft de raad miskend dat klaagster met de beschikking van de rechtbank van 8 oktober 2008 waarin is beslist dat de sieraden aan klaagster zullen worden toegewezen, beschikt over een voor executie vatbare titel waarmee klaagster zelf de deurwaarder opdracht kan geven tot executie en terugvordering van de sieraden bij de ex-echtgenoot. Voor verweerster is/was op dit punt geen rol weggelegd, zo begrijpt het hof verweerster.
5.6 Naar het oordeel van het hof falen de grieven van verweerster. Onjuist is de stelling van verweerster dat de raad een inhoudelijk oordeel heeft gegeven over de feiten ziende op de periode vóór 29 november 2013. Vast staat dat verweerster in 2009 een beroepsfout heeft gemaakt door de deurwaarder opdracht te geven de inhoud van de kluis bij de SNS Bank, inclusief de sieraden die door de rechtbank aan klaagster waren toegedeeld, af te geven aan de ex-echtgenoot van klaagster. In de onder 4.6 geciteerde brief van verweerster aan klaagster van 29 oktober 2009 kan niet worden gelezen dat verweerster op dat moment klaagster meedeelde dat zij een beroepsfout had gemaakt. Verweerster schrijft immers dat de sieraden ‘helaas abusievelijk’ zijn afgegeven. Voor klaagster was er dan ook op dat moment geen aanleiding jegens verweerster een klacht in te dienen met betrekking tot de gemaakte beroepsfout. Toen klaagster zich in 2015 opnieuw tot verweerster wendde met de vraag – kort gezegd - wanneer zij haar sieraden terug kreeg, verweerster het dossier erbij pakte en op 21 januari 2015 de brief aan de advocaat van de ex-echtgenoot zond, moet het verweerster duidelijk zijn geweest dat zij in 2009 een onjuiste opdracht aan de deurwaarder had verstrekt met verregaande gevolgen voor haar cliënte, en dat zij in 2009 had verzuimd uitdrukkelijk aan klaagster te melden dat zij een beroepsfout had gemaakt. Bij verweerster hadden toen alle alarmbellen moeten gaan rinkelen, had zij klaagster uitdrukkelijk moeten laten weten dat het door haar fout kwam dat klaagster nog steeds niet beschikte over haar sieraden en had zij klaagster zoveel mogelijk moeten helpen teneinde de door haar gemaakte fout te herstellen. Dat heeft verweerster niet gedaan. Verweerster schreef immers aan de advocaat van de ex-echtgenoot: “ Ondanks dat in de uitspraak van de rechtbank van 8 oktober 2008 is bepaald dat de in de kluis bevindende sieraden aan de vrouw toekomen en aldus aan haar dienen te worden afgegeven zijn deze zaken om onduidelijke redenen aan uw cliënt afgegeven (zie proces-verbaal). Uw cliënt wist dat hij deze zaken onrechtmatig heeft toegeëigend. Hij dient deze zaken alsnog aan mijn cliënte af te geven nu hij dat tot op de dag van vandaag nog altijd niet heeft gedaan en zelfs onrechtmatig deze zaken bij de deurwaarder heeft opgehaald.” In het licht van de voorgeschiedenis geeft verweerster in deze brief een vreemde en onjuiste voorstelling van zaken. De deurwaarder heeft in 2009 in opdracht van verweerster de volledige inhoud van de kluis aan de ex-echtgenoot van klaagster afgegeven. Van onrechtmatige toeëigening van de sieraden door de ex-echtgenoot is dan ook geen sprake. Door te schrijven dat de ex-echtgenoot ‘deze zaken zich onrechtmatig heeft toegeëigend’ wekt verweerster, zoals de raad heeft overwogen, de indruk dat zij jegens klaagster op 21 januari 2015 de door haar in 2009 gemaakte beroepsfout heeft willen verdoezelen. Door vervolgens niets meer voor klaagster te ondernemen nadat de advocaat van de ex-echtgenoot na zijn bericht van 27 januari 2015 niets meer van zich liet horen, heeft verweerster klaagster in de kou laten staan. De stelling van verweerster dat voor haar zonder opdracht van klaagster geen rol was weggelegd en dat klaagster zelf met de grosse van de beschikking van 8 oktober 2008 naar de deurwaarder kan kunnen gaan om deze te executeren, is voor het hof onbegrijpelijk. In de gegeven situatie had het op de weg van verweerster gelegen alles in het werk te stellen om de door haar gemaakte fout te herstellen en voor klaagster de schade ongedaan te maken.
5.7 Voor zover verweerster betwist dat een dergelijke verplichting in 2015 op haar rustte, aangezien zij klaagster reeds bij brieven van 11 en 13 november 2009 op de gemaakte fout had gewezen en klaagster bedoelde brieven heeft ontvangen, kan het hof daarin bezwaarlijk een erkenning van de door verweerster gemaakte fout lezen, terwijl daarin ook een aanbod ontbreekt meergenoemde fout te herstellen. Het hof is in ieder geval van oordeel dat klaagster deze brieven niet zo heeft hoeven uit te leggen. In het licht van het voorgaande rustte op verweerster eens te meer in 2015 de plicht om er alles aan te doen haar eerder gemaakte fout alsnog te herstellen. Het hof is evenals de raad van oordeel dat verweerster in 2015 niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De raad heeft verweerster op juiste gronden een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt. In dat kader merkt het hof – ten overvloede – nog op dat het hem bevreemdt dat verweerster, nadat zij van haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar in deze kwestie een bedrag van € 10.000,- ontving, niet heeft geprobeerd deze kwestie met klaagster te schikken.
5.8 Mede gezien het feit dat verweerster in het verleden al tien keer tuchtrechtelijk is veroordeeld, is de door de raad opgelegde berisping in de onderhavige situatie passend en geboden. De beslissing van de raad zal dan ook worden bekrachtigd.
5.9 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:
a) € 50 reiskosten aan klager;
b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.
5.10 Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klaagster. Klaagster moet daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.
5.11 Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het resort Arnhem-Leeuwarden van 30 augustus 2018, gewezen onder nummer 17-973;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd,
L. Ritzema, A.A.H. Zegers en G. Creutzberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2019.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 15 februari 2019.