Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-01-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:16

Zaaknummer

180287

Inhoudsindicatie

Beklag art. 13 Advocatenwet ongegrond. Het hof constateert dat dit (vierde) verzoek om aanwijzing van een advocaat betrekking heeft op dezelfde problematiek waarvoor klaagster in 2013, 2014 en 2017 ook om aanwijzing heeft gevraagd. De deken heeft die verzoeken telkens afgewezen en klaagster heeft tegen die beslissingen van de deken telkens beklag ingesteld. Het hof heeft in die drie zaken geoordeeld dat de deken de verzoeken om aanwijzing terecht heeft afgewezen. Het hof is van oordeel dat de deken ook het vierde verzoek van klaagster terecht en op de juiste gronden heeft afgewezen. Het is spijtig dat klaagster kennelijk nog steeds dezelfde problemen ervaart, maar zij moet er ernstig rekening mee houden dat het hof een volgend beklag over een soortgelijke beslissing van de deken wegens misbruik van recht niet in behandeling neemt.

Uitspraak

BESLISSING                               

van 11 januari 2019

in de zaak 180287

naar aanleiding van het beklag van:

klaagster

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam

de deken

 

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klaagster heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 8 oktober 2018. Bij brief van 23 oktober 2018 heeft klaagster zich bij het hof beklaagd over deze afwijzing.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift (met bijlagen) van 23 oktober 2018 is op 26 oktober 2018 bij de griffie van het hof binnengekomen. 

2.2    Het hof heeft verder kennisgenomen van de brief van de deken (met bijlagen) van 22 november 2018.

2.3    Op 10 december 2018 heeft het hof het beklag in raadkamer behandeld.        

 

3    FEITEN

    Het volgende is komen vast te staan:

3.1    Klaagster heeft een zoon, die inmiddels meerderjarig is. In het verleden is hij onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst en is sprake geweest van ontheffing uit het ouderlijk gezag. In verband met de problemen die klaagster in de voorbije jaren heeft ervaren rond de omgang met en informatie over haar zoon, alsmede in verband met andere problemen waar zij zich op diverse gebieden mee geconfronteerd zag, heeft zij de deken sinds 2013 enkele malen gevraagd om aanwijzing van een advocaat. 

3.2    Bij brief van 1 oktober 2013 heeft zij om aanwijzing gevraagd voor een “scala van problemen, voortvloeiend uit één geheel, kort gezegd: het ondersteunen e.d. bij lopende art. 12 Sv procedure, het indienen van een verzoek in kader van art. 327 BW incl. 1b, 1f1, tezamen met herstel ouderlijk gezag en beëindiging uithuisplaatsing, incl. schadeclaim huisvesting, sociale zekerheid/bestuursrecht incl. verzekeringsrecht incasso en schadeclaim media/communicatiezaken zoals post/internet/tel.”. De deken heeft dit verzoek afgewezen en klaagster heeft zich bij het hof beklaagd over die afwijzing. Bij beslissing van 21 maart 2014 heeft het hof haar beklag ongegrond verklaard (zaaknummer 7029). 

3.3    Bij brief van 29 september 2014 heeft klaagster de deken opnieuw verzocht een advocaat aan te wijzen. De deken heeft dit verzoek afgewezen en daarbij overwogen dat het verzoek van klaagster hetzelfde scala aan problemen betrof als het verzoek dat is uitgemond in de beslissing van het hof van 21 maart 2014. Klaagster heeft bij het hof beklag gedaan tegen die beslissing van de deken. Bij beslissing van 26 januari 2015 heeft het hof dit beklag ongegrond verklaard (zaaknummer 7335). Daarbij heeft het hof overwogen dat het geen reden zag om het beklag tegen het herhaald verzoek van klaagster anders te beoordelen dan het beklag in de procedure met zaaknummer 7029. 

3.4    Klaagster heeft de deken bij brief van 21 april 2017 wederom gevraagd een advocaat aan te wijzen, maar de deken heeft dit verzoek afgewezen. Ook over die afwijzing heeft klaagster zich bij het hof beklaagd. Zij heeft gesteld problemen te hebben op het gebied van personen- en familierecht, verzekeringsrecht, belastingrecht en huisvesting in combinatie met strafrecht. Het hof heeft haar  beklag bij beslissing van 29 september 2017 ongegrond verklaard, waarbij is overwogen dat de door klaagster genoemde bezwaren wederom zijn terug te voeren op de problemen waarvoor zij eerder tevergeefs om aanwijzing van een advocaat heeft gevraagd (zaaknummer 170171).

3.5    Bij brief van 27 juni 2018 heeft klaagster de deken nogmaals om aanwijzing van een advocaat gevraagd in verband met diverse procedures en (juridische) problemen. Nadat de deken klaagster herhaalde malen in de gelegenheid heeft gesteld om haar verzoek schriftelijk en/of mondeling te verduidelijken en te onderbouwen, heeft hij het verzoek bij brief van 8 oktober 2018 afgewezen.

 

4    BEOORDELING

4.1    De vraag is aan de orde of de deken het meest recente verzoek van klaagster terecht heeft afgewezen. Bij de beoordeling van die vraag stelt het hof voorop dat artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet bepaalt dat een rechtzoekende, die niet (op tijd) een advocaat bereid vindt om hem/haar bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan worden verleend, aan de deken kan vragen een advocaat aan te wijzen om hem/haar bij te staan. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de deken het verzoek alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen. Daarvan kan sprake zijn als de procedure die de rechtzoekende wil beginnen geen redelijke kans van slagen heeft.

4.2    Uit de brieven van klaagster aan de deken van 27 juni 2018, 31 augustus 2018 (met bijlagen) en 21 september 2018 begrijpt het hof dat zij de deken om bijstand van een advocaat heeft gevraagd voor de procedure(s) bij de Raad van State in verband met een WOB-verzoek, voor het indienen van een verzoek tot omgang en informatie met betrekking tot haar zoon, voor het indienen van een schadeclaim omdat Jeugdzorg aan haar geen informatie heeft gegeven over de gezondheid en ontwikkeling van haar zoon, voor het laten afleggen van rekening en verantwoording door Jeugdzorg na de beëindiging van de opgelegde jeugdbeschermings-maatregelen en voor het gebrek aan rechtsbescherming van haar zoon in verband waarmee zij enkele malen aangifte heeft gedaan van zijn vermissing. Omdat die aangiften niet tot vervolging hebben geleid, begrijpt het hof dat klaagster ook een advocaat aangewezen wil krijgen om een procedure aanhangig te maken op grond van artikel 12 Sv. Verder wil zij de bijstand van een advocaat in verband met de verzoeken tot inzage/wijziging gegevens/herziening aangiften die zij bij politie en Openbaar Ministerie heeft ingediend, in verband met de terugvordering van gelden die zij aan het CAK heeft betaald, in verband met onderzoek naar/herziening van een afbetalingsregeling over een huurzaak uit 2011 en in verband met een belastingzaak.

4.3    Het hof constateert dat dit (vierde) verzoek betrekking heeft op dezelfde problematiek waarvoor klaagster in 2013, 2014 en 2017 ook om aanwijzing van een advocaat heeft gevraagd. Zoals hiervoor is weergegeven, heeft het hof geoordeeld dat de deken die verzoeken van klaagster telkens terecht heeft afgewezen.

4.4    In zijn afwijzing van 8 oktober 2018 heeft de deken alle onderwerpen/problemen die klaagster in haar brieven heeft genoemd puntsgewijs weergegeven en heeft hij per onderdeel uitgelegd waarom hij geen advocaat aan klaagster toewijst. Dit is ofwel omdat de voorgestelde actie/procedure naar zijn mening geen kans van slagen heeft - onder meer omdat de zoon van klaagster inmiddels meerderjarig is - ofwel omdat daarvoor geen rechtsbijstand van een advocaat is vereist, althans dat klaagster onvoldoende heeft onderbouwd waarom dat in de gegeven omstandigheden wel zo zou zijn.

4.5    In haar klaagschrift heeft klaagster (samengevat) gesteld dat zij, ondanks herhaalde verzoeken aan advocaten en aan de deken, nog steeds geen advocaat heeft die haar bijstaat bij alle problemen. Daarbij heeft zij gewezen op de consequenties die dit voor haar en voor haar zoon heeft (gehad), zoals de langdurige uithuisplaatsing, de diverse verhuizingen als gevolg van een onhoudbare woonsituatie, talloze verloren rechtszaken en financiële schade. Volgens klaagster zijn de rechtsstaat en haar positie daarin in het gedrang, heeft de deken subjectieve argumenten gebruikt om haar verzoek af te wijzen en is zijn beslissing ingegeven door vooringenomenheid en onwil. Zo stelt klaagster dat uit de aard van de zaak en de “hoogte” van het rechtsorgaan volgt dat een procedure bij die Raad niet door een leek kan worden behandeld. Ook stelt zij als ouder recht te hebben op informatie over haar zoon en is zij van mening dat zij recht heeft op schadevergoeding omdat haar recht op omgang jarenlang is belemmerd.  

4.6    Nu niet is gesteld of gebleken dat de deken het verzoek van klaagster onvolledig heeft weergegeven in zijn brief van 8 oktober 2018, gaat het hof ervan uit dat die weergave juist is. Naar het oordeel van het hof heeft de deken op alle onderdelen van het verzoek van klaagster beslist en heeft hij dit verzoek terecht en op de juiste gronden afgewezen. Het hof zal het beklag tegen de beslissing van de deken dan ook ongegrond verklaren.

4.7    In de beslissing van 29 september 2017 op het vorige beklag van klaagster heeft het hof al overwogen dat sprake was van een herhaling van zetten. Hoewel niet is gesteld of gebleken dat zich inmiddels gewijzigde omstandigheden hebben voorgedaan die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, heeft dit klaagster er  niet van weerhouden zich opnieuw te beklagen over de afwijzing van een volgend (vrijwel) gelijkluidend verzoek aan de deken. Het is spijtig dat klaagster kennelijk nog steeds dezelfde problemen ervaart, maar zij moet er ernstig rekening mee houden dat het hof een volgend beklag over een soortgelijke beslissing van de deken wegens misbruik van recht niet in behandeling neemt.

 

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 8 oktober 2018 ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, mrs. V. Wolting en G. Creutzberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2019.

griffier    voorzitter   

 

De beslissing is verzonden op 11 januari 2019.