Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-03-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:44
Zaaknummer
18-422/DB/OB
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft diverse toevoegingen voor klager aangevraagd en gedeclareerd. Verweerder heeft ook een oude toevoeging (afgegeven aan de vorige advocaat) laten muteren en ter declaratie ingediend. Deze toevoeging is door de raad voor rechtsbijstand ingetrokken in verband met het behaalde resultaat. Onduidelijk is welke toevoegingen nu precies voor welke werkzaamheden waren gebruikt en of de oude toevoeging door verweerder mocht worden benut. Deze onduidelijk valt verweerder te verwijten. Verweerder had klager meer uitleg moeten geven. Niet gebleken dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan de ernstige verwijten over strafbare gedragingen die klager hem maakt. Klacht gegrond, waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 25 maart 2019
in de zaak 18-422/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 21 juni 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost - Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 5 juni 2018 met kenmerk nr. 48/17/087K, door de raad ontvangen op 6 juni 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost - Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 januari 2019 in aanwezigheid van de gemachtigde van klager. Klager en verweerder zijn niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor bedoelde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen, alsmede van de nagekomen brief van verweerder van 18 oktober 2018, met bijlage en de nagekomen brief van verweerder van 7 januari 2019, eveneens met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager was al 32 jaar verwikkeld in een voortslepend erfrechtelijke geschil met zijn broer en zus. In de periode 2008 tot en met 2012 werd klager bijgestaan door mr. X, die op toevoegingsbasis werkte. Door mr. X zijn een procedure in eerste aanleg en een procedure in hoger beroep gevoerd op basis van de aan klager verleende toevoeging met nummer 1EC8888. Deze toevoeging is door mr. X nooit gedeclareerd.
2.2 In 2013 heeft klager zich tot verweerder gewend en verweerder om rechtsbijstand verzocht. Op dat moment was er een geschil ontstaan over de benoeming van een nieuwe boedelnotaris in het erfrechtelijke geschil. Verweerder heeft voor deze procedure een toevoeging voor klager aangevraagd. Deze toevoeging is afgegeven onder toevoegnummer 1GK2476. Op 15 november 2013 werd een nieuwe notaris benoemd. Op 19 november 2013 heeft verweerder de toevoeging met nummer 1GK2476 bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerd.
2.3 Op 13 januari 2014 werd de toevoeging met nummer 1EC8888 gemuteerd en op naam van verweerder gezet. Op 11 april 2014 werd deze toevoeging door verweerder bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerd. Bij de declaratie werd door verweerder aangegeven dat het om advies werkzaamheden ging.
2.4 Op 6 augustus 2015 heeft klager uiteindelijk met zijn broer en zus een vaststellingsovereenkomst ondertekend, waarmee het erfrechtelijke geschil tot een einde is gekomen. Verweerder heeft klager op 18 augustus 2015 een declaratie gestuurd voor een totaalbedrag van € 7.986,-- voor de door hem verrichte werkzaamheden. Klager betwistte deze declaratie en weigerde deze te betalen. Verweerder heeft bij dagvaarding van 16 juni 2016 een incassoprocedure jegens klager aanhangig gemaakt, waarin betaling van de declaratie van 18 augustus 2015 werd gevorderd. Bij vonnis van 9 maart 2017 heeft de kantonrechter de vordering van verweerder afgewezen en verweerder veroordeeld in de proceskosten.
2.5 Bij brief van 16 maart 2017 heeft verweerder de Raad voor Rechtsbijstand bericht dat de toevoeging met nummer 1EC8888, gelet op het behaalde resultaat, wat hem betreft diende te worden ingetrokken. De Raad voor Rechtsbijstand heeft de toevoeging op 29 juni 2017 vervolgens daadwerkelijk ingetrokken. Klager heeft hiertegen bij brief van 26 juli 2017 bezwaar gemaakt. Op 18 oktober 2017 is dit bezwaar door de Raad voor Rechtsbijstand ongegrond verklaard en is de beslissing om de toevoeging in te trekken gehandhaafd. Klager heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld.
2.6 Bij brief van zijn gemachtigde van 21 juni 2017 heeft klager zich met de onderhavige klacht tot de deken gewend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerder de regels van de Raad voor Rechtsbijstand niet zo nauw neemt en klager daarvan uit rancuneuze overwegingen van verweerder de dupe wordt;
2. verweerder zich niet heeft gedragen zoals een advocaat betaamt, door exact dezelfde uren te declareren bij de Raad voor rechtsbijstand als uurtarief bij klager. Klager omschrijft dit als oplichting en fraude;
3. verweerder klager heeft gechanteerd door hem voor te houden dat hij de declaratie moest voldoen, omdat anders de Raad voor rechtsbijstand zou worden ingelicht over behaalde resultaten. Verweerder hiermee niet alleen chantage heeft gepleegd, maar dat dit ook een aanwijzing is dat verweerder opzettelijk informatie heeft willen verzwijgen voor de raad voor rechtsbijstand;
4. verweerder zich onrechtmatig jegens klager heeft gedragen met het bericht met onjuiste inhoud en strekking aan de Raad voor Rechtsbijstand, waarbij wegens behaald resultaat intrekking van toevoeging 1EC8888 is verzocht;
5. verweerder de toevoeging 1EC8888 ten onrechte heeft gebruikt en gedeclareerd ter zake door hem verleend advies.
4 VERWEER
4.1 Verweerder betwist dat door hem tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Verweerder werd in juni 2013 door klager benaderd met het verzoek hem bij te staan in een erfeniskwestie tussen klager enerzijds en zijn broer en zus anderzijds. Klager was daarvoor bijgestaan door een andere advocaat en vermoedelijk liep er nog een toevoeging. Verweerder heeft contact gezocht met die advocaat en heeft het dossier opgevraagd alsmede verzocht om de toevoeging aan hem te doen toekomen. Verweerder heeft diverse stukken ontvangen, maar niet de toevoeging. Daarom heeft verweerder voor de procedure met betrekking tot het verzoek tot vervanging van de boedelnotaris, een aparte toevoeging aangevraagd, die ook is verstrekt en na afloop van de procedure is gedeclareerd.
4.2 Omdat er na de benoeming van de nieuwe boedelnotaris, opnieuw problemen tussen erfgenamen waren ontstaan, waarvoor klager de rechtsbijstand van verweerder wenste, heeft verweerder de in 2008 aan de vorige advocaat afgegeven toevoeging op 13 januari 2014 op zijn naam gezet. In april 2014 hebben de erven concrete afspraken gemaakt over het belangrijkste geschilpunten en heeft verweerder deze toevoeging op adviesbasis ingediend. De procedure was immers niet door verweerder maar door de vorige advocaat gevoerd, zodat verweerder niet anders kon dan de toevoeging op adviesbasis te declareren.
4.3 Nadat de toevoeging door verweerder was gedeclareerd, bleek klager zich toch niet te kunnen vinden in de met zijn broer en zus gemaakte afspraken en verzocht hij wederom om rechtsbijstand van verweerder. Verweerder heeft toen geen toevoeging aangevraagd. Dankzij de bemoeienissen van verweerder werd de vaststellingsovereenkomst in het voordeel van klager aangepast. Verweerder heeft klager daarnaast nog bijgestaan in een handhavingsprocedure tegen de gemeente en in een strafzaak.
4.4 Verweerder heeft klager bij herhaling gewezen op het feit dat hij op grond van het behaalde resultaat de kosten van juridische bijstand zelf voor zijn rekening zou moeten nemen omdat de toevoeging zou worden ingetrokken. Verweerder wijst op het feit dat niet hij als advocaat de toevoeging intrekt, maar dat de Raad voor Rechtsbijstand dat doet.
4.5 Nadat klager verweerder te kennen had gegeven niet in te stemmen met zijn declaratie, heeft verweerder klager medegedeeld dat als hij dat echt wilde, hij de in rekening gebrachte bedragen onder het bereik van de toevoeging wilde brengen, maar dat klager er dan wel rekening mee moest houden dat de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging op grond van het behaalde resultaat zou intrekken. Dat dat uiteindelijk ook is gebeurd, kan verweerder niet worden verweten.
4.6 Verweerder erkent dat er bij het opstellen van de declaratie een dubbeltelling heeft plaatsgevonden. Verweerder geeft aan dat dit een vergissing was en heeft deze vergissing ook hersteld. Van fraude is geen sprake.
5 BEOORDELING
5.1 Bij de beoordeling van de klacht stelt de raad de volgende twee maatstaven voorop. In de eerste plaats is de advocaat gehouden tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden (gedragsregel 23 van de Gedragsregels 1992 en gedragsregel 16 lid 3 van de Gedragsregels 2018). In de tweede plaats zal de advocaat voor de behandeling van een zaak, waarin hij is toegevoegd, voor zijn werkzaamheden geen vergoeding in welke vorm dan ook bedingen of in ontvangst nemen, afgezien van eigen bijdragen en verschotten volgens de daarvoor geldende regels (gedragsregel 24 lid 2 van de Gedragsregels 1992 en gedragsregel 18 lid 2 van de Gedragsregels 2018).
5.2 De klacht van klager bevat 5 onderdelen die allemaal betrekking hebben op de financiële integriteit. De raad vat de klacht aldus op dat klager bedoeld heeft te klagen over de onduidelijkheid die verweerder over de financiële afwikkeling van zijn werkzaamheden heeft laten bestaan en zal de 5 klachtonderdelen daarom gezamenlijk behandelen.
5.3 Verweerder heeft voor klager diverse toevoegingen aangevraagd en gedeclareerd. Verweerder heeft ook een oude toevoeging die aan de vorige advocaat van klager was afgegeven laten muteren en op zijn naam gezet. Deze toevoeging is door verweerder ter declaratie ingediend en daarbij heeft verweerder melding gemaakt van het door hem voor klager behaalde resultaat. De Raad voor Rechtsbijstand heeft die toevoeging gelet op dat resultaat vervolgens introkken. Klager heeft daartegen bezwaar ingediend. Dat bezwaar is afgewezen maar tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er op dit moment nog een hoger beroep procedure over het intrekken van deze toevoeging aanhangig is. In die procedure zal duidelijkheid worden verkregen over de vraag of deze toevoeging wel of niet had mogen worden gedeclareerd en of de toevoeging wel of niet had mogen worden ingetrokken. Het is niet aan de raad om daarover een oordeel te geven.
5.4 De raad is uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken echter wel duidelijk geworden dat voor klager niet duidelijk is geweest wat de financiële consequenties waren van de inschakeling van verweerder. Door de diverse aangevraagde en gedeclareerde toevoegingen en de mutatie en declaratie van de oude toevoeging was voor klager niet meer helder wat zijn financiële verplichtingen waren. Die onduidelijkheid kan verweerder worden verweten. Gelet op hetgeen wordt bepaald over nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden in gedragsregel 23 van de Gedragsregels 1992 en gedragsregel 16 lid 3 van de Gedragsregels 2018, had het op de weg van verweerder gelegen om iedere onduidelijkheid weg te nemen door niet alleen klager duidelijk uit te leggen welke toevoegingen er voor welke kwesties waren aangevraagd, gemuteerd en/of gedeclareerd, maar dit ook schriftelijk aan klager te bevestigen. Door dat niet te doen heeft verweerder bij klager onduidelijkheid laten bestaan en daarvan kan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De klacht is in zoverre dus gegrond.
5.5 Klager heeft verweerder verweten dat sprake zou zijn van oplichting, fraude, chantage en rancuneus handelen. Daarvan is de raad niets gebleken. De door klager ingenomen stellingen en door hem overgelegde stukken maken op geen enkele wijze aannemelijk dat van dergelijke ernstige strafbare feiten sprake zou zijn.
5.6 Voor wat betreft het in rekening brengen van verrichtingen die onder het bereik van een van de toevoegingen vielen heeft verweerder aangegeven dat sprake was van een vergissing. De raad is van oordeel dat het weliswaar slordig is dat deze dubbeltelling is gemaakt, maar dat niet gebleken is dat verweerder deze dubbeltelling opzettelijk heeft gemaakt. De dubbeltelling was een vergissing en niet doelbewust. Niet iedere vergissing is tuchtrechtelijk verwijtbaar.
6 MAATREGEL
6.1 De raad is van oordeel dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt omdat hij onvoldoende uitleg heeft gegeven aan klager over de diverse toevoegingen en de daaraan verbonden financiële consequenties, waardoor bij klager onduidelijkheid is blijven bestaan. Van de verweten ernstige strafbare feiten is geen sprake, zodat de raad volstaat met het opleggen van een waarschuwing.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder , gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25 aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klager aan verweerder opgegeven rekeningnummer.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van EUR 25 aan klager, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2 bepaald;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald;
Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, J.B. de Meester, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2019.
Griffier Voorzitter