Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-03-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:41

Zaaknummer

19-074/DB/LI

Inhoudsindicatie

Grenzen van aan advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet overschreden. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort 

’s-Hertogenbosch  van 21 maart 2019

 

in de zaak 19-047/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klagers

tegen:

 

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 25 januari 2019 met kenmerk K18-089, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1         Klagers zijn aandeelhouders van A. B.V. Tussen klagers en A. B.V. enerzijds en B. N.V. anderzijds zijn diverse procedures aanhangig (geweest), zowel op civielrechtelijk als strafrechtelijk gebied in Nederland en in België. B. N.V. wordt bijgestaan door verweerder.

1.2      Bij exploot van 20 februari 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder namens B. N.V. uit krachte van een onherroepelijk vonnis van de rechtbank Tongeren d.d. 23 mei 2011, een onherroepelijke beschikking van de rechtbank Roermond d.d. 24 januari 2012 en een onherroepelijk vonnis van de rechtbank Limburg d.d. 17 juli 2013 ten laste van klagers executoriaal beslag gelegd op de aandelen van klagers in A. B.V.

1.3      Op 20 maart 2018 heeft verweerder namens B. N.V. bij de rechtbank Limburg een verzoekschrift tot verkoop (en overdracht van) in beslag genomen aandelen op naam (ex art. 474g Rv) ingediend tegen klagers.

1.4      Bij beschikking d.d. 23 mei 2018 heeft de rechtbank bepaald dat B. N.V. kan overgaan tot verkoop en overdracht van de ten laste van klagers in beslag genomen aandelen in A. B.V.. Klagers zijn  in de proceskosten veroordeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In deze beschikking heeft de rechtbank onder meer overwogen:

“(4.5) (…) Weliswaar hebben er (strafrechtelijke) onderzoeken plaatsgevonden en zijn partijen verwikkeld geraakt in diverse (thans nog lopende) procedures, maar die procedures doen niet af aan de geldigheid van de uitspraken waarvan thans tot executie wordt overgegaan. (….)

(4.6) (….) Het gebruik maken van het verlof tot verdere executie kan dan ook niet als misbruik van bevoegdheid worden aangemerkt. (…) “

1.5         Klagers hebben op 11 juni 2018 tegen de beschikking appel ingesteld bij het Hof ’s-Hertogenbosch. Voorts hebben klagers een incidenteel verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking d.d. 23 mei 2018 ingediend. Bij arrest d.d. 23 augustus 2018 heeft het Hof ’s-Hertogenbosch het incidentele verzoek afgewezen en de beschikking van de rechtbank d.d. 23 mei 2018 bekrachtigd, met vervanging van een van de door de rechtbank genoemde voorwaarden waaronder de verkoop moest plaatsvinden en met veroordeling van klagers in de proceskosten. 

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

1.    zonder van zijn voornemen kennis te geven aan klagers over te gaan tot executoriale beslaglegging op  de aandelen van A. B.V.  en tot het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank Limburg tot verkoop (en overdracht) van de in beslag genomen aandelen op naam van klager en diens echtgenote (ex art. 474g Rv), waardoor misbruik van procesrecht is gemaakt;

2.    zijn handelen met betrekking tot de drie procedures die nog aanhangig zijn en de verpanding van de vordering die B. NV heeft op A. B.V.

 

3             VERWEER

3.1       Verweerder heeft geen opdracht gegeven voor executie. B. N.V. beschikt over de executoriale titels en heeft klaarblijkelijk een maatregel genomen die zij geraden acht en daartoe opdracht gegeven aan de deurwaarder. Ten onrechte vereenzelvigen klagers verweerder met zijn cliënte. De klacht is onvoldoende onderbouwd en de verpanding van een vordering van verweerders cliënte op A. regardeert verweerder niet.

 

4             BEOORDELING

 

4.1      De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

4.2      Klachtonderdeel 1

Tussen klagers en A. B.V. enerzijds  en de cliënte van verweerder anderzijds zijn meerdere gerechtelijke procedures aanhangig (geweest). Kennelijk kunnen klagers zich niet vinden in de standpunten die verweerder namens zijn cliënte heeft verwoord en de (rechts-) maatregelen die zijn cliënte jegens klagers heeft genomen, maar dit betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daargelaten of verweerder dan wel zijn cliënte opdracht heeft gegeven tot het nemen van executiemaatregelen, overweegt de voorzitter dat het verweerder in het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënte vrij stond en staat  om namens zijn cliënte standpunten in te nemen die afwijken van de standpunten van klagers en die (rechts)maatregelen te nemen die hij in het belang acht(te) van zijn cliënte. Hij hoeft daarbij in beginsel geen rekening te houden met de belangen van klagers. Het door verweerder namens zijn cliënte ingediende verzoek tot executoriale verkoop van de aandelen van klagers is door de civiele rechter beoordeeld en toegewezen. In dat verband heeft de civiele rechter overwogen dat van misbruik van bevoegdheid geen sprake is. Uit de overgelegde stukken is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken dat verweerder de belangen van klagers nodeloos heeft geschaad. De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat klachtonderdeel 1 kennelijk ongegrond is.

 

4.3      Klachtonderdeel 2

Klagers stellen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door “zijn handelen met betrekking tot de drie procedures die nog aanhangig zijn en de verpanding van de vordering die B. NV heeft op A. B.V.” De voorzitter is van oordeel dat niet duidelijk is geworden welk concreet tuchtrechtelijk verwijt klagers verweerder maken. De voorzitter overweegt, dat voor iedere klacht geldt, dat het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft duidelijk en concreet moet worden omschreven; dit volgt uit artikel 46 Advocatenwet.  Dit klachtonderdeel voldoet niet aan die eisen en dient daarom kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.

 

4.4      Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel 1 met toepassing van artikel 46 j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond  verklaren en klachtonderdeel 2 met toepassing van artikel 46 j lid 1 sub b Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

 

BESLISSING

 

De voorzitter verklaart:

 

1.    klachtonderdeel 1, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

2.    klachtonderdeel 2, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans,   voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier op  21 maart 2019

 

 

Griffier                                                Voorzitter