Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-03-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:42

Zaaknummer

18-618/DB/OB

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft, als kantoordirecteur, de behandeld advocaat van klagers opdracht gegeven zijn werkzaamheden te beëindigen in verband met een forse betalingsachterstand. Niet gebleken van de door klagers gestelde afspraak nu de rechtbank de vorderingen van het kantoor van verweerder in de incassoprocedure tegen klagers heeft toegewezen. Gelet op de hoogte van de betalingsachterstand mocht verweerder zijn kantoorgenoot opdragen diens werkzaamheden te beëindigen. Beëindiging was niet onzorgvuldig. Klacht ongegrond.

Uitspraak

 

 

 

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 25 maart 2019

in de zaak 18-618/DB/OB

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

 

klagers

 

tegen:

 

verweerder

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

 

1.1      Bij brief van 9 augustus 2017 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost - Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.

 

1.2      Bij brief aan de raad van 9 augustus 2018 met kenmerk nr. 48/17/102K, door de raad ontvangen op 9 augustus 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost - Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

 

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 januari 2019 in aanwezigheid van klagers, bijgestaan door hun gemachtigde, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.4      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor bedoelde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen en van de nagekomen brief van de gemachtigde van klagers van 10 oktober 2018, eveneens met bijlagen.

 

 

 

2          FEITEN

 

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

 

2.2     Klagers zijn cliënt geweest van een (voormalig) kantoorgenoot van verweerder. Deze kantoorgenoot heeft op 19 april 2016 een opdrachtbevestiging aan klagers gestuurd waarin is bevestigd dat door klagers maandelijks een bedrag van € 1.000,- exclusief btw aan een voorschot moest worden voldaan, zulks met verrekening achteraf. Door de kantoorgenoot van verweerder zijn een viertal procedures voor klagers gevoerd.

 

2.3     Op 10 juli 2017 was er, ondanks de betaling van de overeengekomen maandelijkse voorschotten, een betalingsachterstand van € 32.000,--. Bij brief van 10 juli 2017 is klagers verzocht om binnen een week nadien met een voorstel te komen waarbij tenminste 50% van de achterstand zou worden afgelost en waarbij voor het restant een afbetalingsregeling zou worden getroffen. Op 13 juli 2017 vond hierover een gesprek plaats tussen klagers en de behandelend advocaat, waarbij verweerder in zijn hoedanigheid van bestuurder/aandeelhouder van het kantoor aanwezig was.

 

2.4     Tijdens dat gesprek konden klagers met verweerder geen overeenstemming bereiken over de aflossing van de openstaande declaraties. Verweerder heeft de behandelend advocaat op dat moment opgedragen om zijn werkzaamheden te staken en zich te onttrekken als advocaat van klagers, hetgeen de behandelend advocaat ook heeft gedaan.

 

2.5     Bij e-mailbericht van 14 juli 2017 hebben klagers via de kantoorklachtenregeling van het kantoor van verweerder een klacht over hem ingediend. De klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder heeft bij brief van 20 juli 2017 zijn bevindingen aan klagers doen toekomen en de klacht ongegrond verklaard.

 

2.6     Klagers hebben zich vervolgens met hun brief van 9 augustus 2017 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

 

 

 

 

 

3          KLACHT

 

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

 

1.    de eenzijdige beslissing van de verweerder, waarbij zijn voormalig kantoorgenoot zich als advocaat van klagers moest onttrekken, onterecht en moreel verwerpelijk is, waardoor klagers ernstige materiële en immateriële schade lijden;

2.    verweerder met de eis dat 50% van de openstaande factuur betaald zou moeten worden tegen de gemaakte betalingsafspraken in is gegaan;

3.    verweerder in de gesprekken die hebben plaatsgevonden geen ruimte heeft geboden voor een compromis;

4.    verweerder het voorstel van klagers tot verhoging van de maandelijkse betaling van € 1.000,-- naar € 1.500,-- niet serieus heeft genomen.

 

 

4          VERWEER

 

4.1     Verweerder benadrukt dat hij klagers alleen heeft gesproken in zijn hoedanigheid van bestuurder/aandeelhouder van zijn kantoor en dat hij voor dat kantoor eindverantwoordelijke is voor het debiteurenbeheer.  Voordat verweerder met klagers heeft gesproken heeft de behandelend advocaat al diverse keren zijn grote zorgen over de inmiddels ontstane bijzonder grote achterstand in de betaling van de declaraties geuit.

 

4.2     Reeds in een gesprek van 5 mei 2017 heeft verweerder aangegeven dat de betaling van een voorschot van € 1.000 per maand slechts voor een deel de aan de bijstand van zijn kantoorgenoot verbonden kosten zou dragen. Verweerder heeft in dat gesprek nadrukkelijk gevraagd naar de financiële positie van klagers en naar de mogelijkheden om substantiële betalingen te doen ter delging van de schuld aan het kantoor. Klagers weigerden daarover op dat moment informatie te verschaffen. Desondanks werd toen besloten voor een korte tijd pas op de plaats te maken.

 

4.3     Op 13 juli 2017 vond een tweede gesprek plaats. Op dat moment waren klagers een bedrag van, afgerond, € 32.000 ter zake van onbetaald gebleven declaraties schuldig. Bovendien zou de kantoorgenoot van verweerder in de maanden augustus tot en met oktober verdere werkzaamheden moeten verrichten, waaronder het indienen van processtukken en het houden van pleidooi. Op dat moment kon derhalve worden voorzien dat, rekening houdend met deze werkzaamheden, de schuld van klagers aan het kantoor nog substantieel zou stijgen, zulks ondanks de betaling van het maandelijkse voorschot. In de bespreking van 13 juli 2017 is daarom nadrukkelijk gesproken over de ontstane situatie met betrekking tot de onbetaald gebleven declaraties. Daarbij is ook nadrukkelijk verwoord dat de door klagers gestelde afspraak, waarbij in hun visie niet meer dan € 1.000,-- per maand hoeven te worden betaald, werd betwist.

 

4.4     Tijdens het gesprek van 13 juli 2017 heeft verweerder inderdaad gesteld dat, voor zover zijn kantoorgenoot zichzelf al niet genoodzaakt zou zien om de werkzaamheden te staken bij het uitblijven van betaling van de openstaande declaraties, hij in zijn hoedanigheid als bestuurder/aandeelhouder van het kantoor en ook als werkgever van zijn kantoorgenoot hem zou opdragen om niet langer werkzaamheden ten behoeve van klagers te verrichten.

 

4.5     Verweerder is van mening dat zowel zijn kantoorgenoot als hijzelf de belangen van klagers steeds zorgvuldig hebben afgewogen, zeker in het licht van de substantiële achterstanden in de betaling van de declaraties en het steeds verder oplopen van de schuld van klagers. De beslissing die uiteindelijk genomen is, en volgens verweerder ook genomen moest worden in het kader van een gezonde bedrijfsvoering, is dan ook geenszins onterecht en zeker niet moreel verwerpelijk. Van enige laakbare gedraging en derhalve ook enige gedraging in strijd met de zorg die verweerder ook als advocaat moet betrachten, of onbetamelijk handelen, al dan niet in relatie tot de gedragsregels, is volgens verweerder dan ook geen sprake.

 

 

5          BEOORDELING

 

5.1      De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klagers verwijten verweerder in feite dat hij zijn kantoorgenoot opdracht heeft gegeven om zijn werkzaamheden voor klagers te beëindigen en niet in heeft willen stemmen met door klagers gedane voorstellen voor een regeling in der minne.

 

5.2      Verweerder heeft niet opgetreden als advocaat van klagers, maar in zijn hoedanigheid van bestuurder/aandeelhouder van het kantoor waar de advocaat van klagers in dienst was. Dit betekent dat het advocatentuchtrecht alleen dan van toepassing is indien verweerder zich zodanig gedraagt dat sprake is van een schending van het vertrouwen in de advocatuur. De raad zal de klacht met inachtneming van dit criterium beoordelen.

 

5.3      Klagers baseren hun klacht op het uitgangspunt dat er met de kantoorgenoot van verweerder, die de zaak feitelijk behandelde, een afspraak was gemaakt die inhield dat klagers “slechts” een voorschot van € 1.000,-- per maand hoefden te voldoen en dat de kantoorgenoot van verweerder zou blijven werken zo lang die voorschotten werden voldaan, ongeacht de hoogte van de betalingsachterstand. Deze afspraak werd door de kantoorgenoot van verweerder anders uitgelegd. Volgens de kantoorgenoot van verweerder was namelijk de afspraak dat hij in ieder geval een voorschot van € 1.000,-- per maand in rekening zou brengen en dat klagers daarnaast elke maand de factuur zouden krijgen voor de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden. Het reeds vooraf betaalde voorschot zou op de maandelijkse factuur in mindering worden gebracht, maar het verschil moest door klagers wel steeds worden betaald. Partijen verschillen van mening over wat er nu precies is overeengekomen.

 

5.4      In de opdrachtbevestiging van de kantoorgenoot van verweerder van 19 april 2016 wordt vermeld dat er maandelijks, telkens voor de eerste dag van iedere maand, een voorschot van € 1.000,-- moet worden voldaan, met verrekening achteraf. Dat bevestigt het standpunt van de kantoorgenoot van verweerder. Ook de feitelijke gang van zaken bevestigt dat standpunt. Verweerder heeft namelijk steeds na afloop van iedere maand de declaratie voor de door hem verrichte werkzaamheden aan klagers gezonden en verrekend met het ontvangen voorschot. Klagers hebben een enkele keer het door hen nog te betalen bedrag ook zonder protest voldaan.

 

5.5      Het kantoor van verweerder heeft klagers gedagvaard en gevorderd dat klagers worden veroordeeld om de inmiddels ontstane achterstand te voldoen. Klagers hebben in die procedure uitvoerig verweer gevoerd en zich ook in die procedure op het standpunt gesteld dat zij slechts gehouden waren om het voorschot van € 1.000,- per maand te voldoen. Op 9 mei 2018 heeft de rechtbank Zeeland West-Brabant vonnis gewezen in deze incassoprocedure. De vorderingen van het kantoor van verweerder zijn toegewezen en klagers zijn veroordeeld om het openstaande bedrag, vermeerderd met rente en kosten, te voldoen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afspraak tussen partijen inhield dat klagers in ieder geval een voorschot van € 1.000,-- per maand moesten voldoen en dat klagers daarnaast elke maand de factuur zouden krijgen voor de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden. Het reeds vooraf betaalde voorschot zou op de maandelijkse factuur in mindering worden gebracht, maar het verschil moest door klagers wel steeds worden betaald, reden waarom de rechtbank klagers heeft veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag. Nu de rechtbank reeds een oordeel heeft uitgesproken over de tussen partijen gemaakte afspraken, gaat de raad daarvan uit. Daarmee staat vast dat klagers niet slechts gehouden waren het maandelijkse voorschot te voldoen, maar dat klagers ook de verzonden declaraties hadden moeten betalen. Door dat niet tijdig te doen, ontstond een forse betalingsachterstand. Gelet op die betalingsachterstand stond het verweerder vrij om de werkzaamheden (die door zijn kantoorgenoot werden verricht) te beëindigen. In dat verband bepaalt artikel 7.11 lid 3 van de Verordening op de Advocatuur (Voda) dat de advocaat de rechtsbijstand slechts tussentijds kan beëindigen op grond van gewichtige redenen en met inachtneming van de daartoe noodzakelijke zorgvuldigheid. De betalingsachterstand van klagers is naar het oordeel van de raad zo’n gewichtige reden.

 

5.6      Gedragsregel 9 lid 3 bepaalt dat wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, hij dat op zorgvuldige wijze dient te doen en hij ervoor dient zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt. Op grond van Gedragsregel 8 dient de advocaat zijn cliënt voorts op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dient hij, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. De raad is van oordeel dat door (de kantoorgenoot van) verweerder aan deze voorwaarden is voldaan. Op het moment dat de betalingsachterstand op bleef lopen zijn er diverse gesprekken gevoerd en is getracht tot een regeling te komen. Toen dat niet lukte en de achterstand te groot werd heeft verweerder besloten dat zijn kantoorgenoot de werkzaamheden voor klagers moest beëindigen. Daarbij is (de kantoorgenoot van) verweerder zorgvuldig te werk gegaan. Er is tijdig zowel mondeling als schriftelijk aan klagers te kennen gegeven dat de werkzaamheden zouden worden beëindigd en er is ook duidelijk aangegeven wat er door de opvolgend advocaat op welk moment moest worden gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht is desgevraagd door klagers bevestigt dat de nog te verrichten proceshandelingen door de opvolgend advocaat tijdig zijn verricht. Daarmee is voldaan aan de vereisten van gedragsregels 8 en 9. Het beëindigen van de werkzaamheden en het niet willen treffen van de door klagers voorgestelde regeling is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht is ongegrond.

                                              

BESLISSING

 

De raad van discipline verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond;

 

 

 

Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, J.B.  de Meester, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2019.

 

 

 

 

Griffier                                                                 Voorzitter