Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-02-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:42
Zaaknummer
18-745/A/NH
Inhoudsindicatie
Gedeeltelijk gegrond dekenbezwaar. Verweerder heeft niet adequaat gereageerd in het bemiddelingsdossier, heeft nagelaten aan de FIOD door te geven wie de opvolgend advocaat van zijn cliënt was, heeft met zijn brieven aan de deken in strijd gehandeld met artikel 10a lid 1 sub d Advocatenwet en heeft zich bij de overname van het dossier niet welwillend opgesteld. Berisping.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 25 februari 2019
in de zaak 18-745/A/NH
naar aanleiding van het bezwaar van:
mevrouw mr. M.M. Brink in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
deken
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 29 maart 2018 met kenmerk td/np/18-027/341120, door de raad ontvangen op 30 maart 2018, heeft de deken een aantal bezwaren over verweerder ter kennis van de raad gebracht, onder andere in de kwestie van mr. B. De bezwaren zijn op 29 mei 2018 door de raad behandeld. De raad heeft de bezwaren ten aanzien van de kwestie van mr. B aangehouden in afwachting van het op dat moment nog lopende klachtonderzoek. Dat klachtonderzoek is inmiddels afgerond en de deken heeft bij brief aan de raad van 13 september 2018 met kenmerk mb/np/18-336-697522, door de raad ontvangen op 13 september 2018, haar (aanvullende) bezwaren over verweerder ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 18 januari 2019 in aanwezigheid van de deken, vergezeld van mevrouw mr. Th.M. Dams, adjunct-secretaris, en verweerder, bijgestaan door mr. De Leon. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken van 13 september 2018 met de bijlagen 1 tot en met 13. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief van de gemachtigde van verweerder aan de raad van 3 januari 2019.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft de heer S in eerste aanleg en in hoger beroep bijgestaan in een strafzaak. Voor de cassatieprocedure heeft de heer S mr. B verzocht de zaak van verweerder over te nemen. Mr. B staat de heer S inmiddels ook bij in een ontnemingszaak.
2.2 Op 22 augustus 2017 heeft mr. B verweerder een overnameverzoek gestuurd, met daarbij het verzoek haar zo spoedig mogelijk de op de zaak betrekking hebbende stukken te doen toekomen. Verweerder heeft mr. B uiteindelijk medio oktober 2017 toestemming gegeven om de zaak over te nemen en zij hebben vervolgens een afspraak gemaakt voor het ophalen van de stukken.
2.3 Op 13 november 2017 heeft mr. B een verhuisdoos met stukken op het kantoor van verweerder opgehaald. Mr. B heeft verweerder nadien verzocht de nog ontbrekende stukken aan haar toe te sturen, waaronder het proces-verbaal en het vonnis van de rechtbank en het arrest van het gerechtshof. Verweerder heeft dat geweigerd.
2.4 Op 4 december 2017 heeft mr. B de deken verzocht te bemiddelen.
2.5 Bij e-mail van 6 december 2017 heeft de adjunct-secretaris van de deken het bemiddelingsverzoek van mr. B aan verweerder gestuurd en er bij hem op aangedrongen de ontbrekende stukken per omgaande aan mr. B te doen toekomen.
2.6 Bij e-mail van 8 december 2017 heeft verweerder gereageerd op het bemiddelingsverzoek en geconcludeerd dat er geen lopende zaken aanhangig zijn waarvan het dossier dient te worden overgedragen. Bij e-mail van diezelfde dag heeft de adjunct-secretaris verweerder haar verzoek om de ontbrekende stukken aan mr. B te doen toekomen herhaald.
2.7 Op 13 december 2017 heeft de deken van het Openbaar Ministerie een signaal ontvangen over verweerder. Dat signaal luidt, voor zover hier van belang:
• Op 2 november 2017 hebben wij telefonisch contact gezocht met [verweerder] om een datum te plannen in verband met het SFO verhoor. [Verweerder] meldt dat [de heer S] niet meer zijn cliënt is en dat wij maar aan hem moeten vragen wie hij nu heeft.
• Via verdachte is op 16 november 2017 duidelijk geworden dat [mr. B] de nieuwe advocaat is.
• Op 5 december 2017 vangen wij het verhoor aan om 10.15 uur en meldt [ mr. B] het volgende:
“Ik heb 14 november 2017 het dossier met betrekking tot de strafzaak (…) ontvangen van [verweerder]. Helaas is dit dossier incompleet. Het dossier mist de processtukken, zelfs het vonnis is mij niet bekend. Ik heb [verweerder] dringend gevraagd om deze aanvullende stukken toe te sturen. Inmiddels heb ik ook al contact gehad met de Deken en hen gevraagd om bemiddeling. Ik kan nu niet anders dan mijn cliënt te adviseren om gebruik te maken van zijn zwijgrecht.
(…)
Een en ander betekent dat er kostbare tijd van de FIOD werd verspeeld.”
2.8 Bij e-mail van 2 januari 2018 heeft de adjunct-secretaris verweerder meegedeeld dat zij heeft begrepen dat mr. B nog steeds geen stukken heeft ontvangen en dat zij omgaand het bericht wenst te ontvangen dat de stukken zijn overgedragen.
2.9 Bij brief van 19 januari 2018 heeft mr. B bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2.10 Bij e-mail van 22 januari 2018 heeft de deken verweerder onder meer meegedeeld ter zake van de kwestie van mr. B een dekenbezwaar te zullen indienen. Verweerder heeft hierop bij brief van 25 januari 2018 gereageerd. De brief van verweerder luidt, voor zover hier relevant:
“Het verdient aanbeveling Strafrecht tekst & commentaar Elfde druk Wolters Kluwer artikel 36 e (hofstee) te bestuderen alvorens mijn correspondentie te beantwoorden.
Ter overdenking de wijze levensles van mijn ouders die ernstig hebben geleden door het handelen en nalaten van de bezetter.
Bert: “De echte elite heeft een gedegen kennis van zaken gaat de dialoog aan en is bereid uitleg te verschaffen. Zij die daar niet toe behoren negeren de uitleg en beperken zich tot dreigen of oefenen geweld uit”.
2.11 Bij brief aan de deken van 19 februari 2018 heeft verweerder gereageerd op de klacht van mr. B. De brief van verweerder luidt, voor zover hier van belang:
“Ik constateer dat mevrouw [mr. B] het nogal moeilijk heeft e.e.a. in een juist (juridisch) kader te plaatsen. (…)
Het is zeer spijtig te constateren dat [mr. B] geen enkele kennis van zaken heeft terwijl zij het arrest toch onder zich heeft. (…)
Dat [mr. B] ook de appelschriftuur heeft aangetroffen is domweg niet waar omdat er geen appelschriftuur is gemaakt! (…)
Ik begrijp dat de behandeling ontnemingsvordering is aangehouden.
Dat is een heel groot voordeel voor [de heer S].
Het ziet er dus naar uit dat, gelijk mijn streven, dat deze procedure maximaal vertraagd zal worden en er eerst een maatregel tot stand komt op het moment dat [de heer S] zijn detentie geheel heeft geconsumeerd en is afgereisd naar Panama.”
2.12 Bij brief van 17 juli 2018 heeft de deken verweerder meegedeeld dat zij een dekenbezwaar tegen hem zal indienen naar aanleiding van de klacht van mr. B. en dat dit de reden is dat mr. B haar klacht niet wil doorzetten naar de raad.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) niet adequaat heeft gereageerd in het bemiddelingsdossier;
b) heeft nagelaten om met betrekking tot de zittingsplanning aan de FIOD door te geven wie de opvolgend advocaat was terwijl hij dat wel wist;
c) met zijn brieven aan de deken van 25 januari en 19 februari 2018 in strijd heeft gehandeld met artikel 10a lid 1 sub d Advocatenwet;
d) een appelschriftuur heeft opgesteld dat, los van het feit dat de toonzetting daarvan een advocaat onwaardig is, niet van een dusdanige kwaliteit is die men van een (zichzelf als zeer goede strafrechtadvocaat betitelende) advocaat mag verwachten, hetgeen in strijd is met artikel 10a lid 1 sub c Advocatenwet;
e) zich bij de overname van het dossier niet welwillend heeft opgesteld, waardoor de behandeling van het dossier vertraging heeft opgelopen;
f) de heer S niet volledig of juist heeft geïnformeerd, hetgeen in strijd is met regel 16 van de Gedragsregels 2018.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
5 BEOORDELING
De zittingscombinatie
5.1 Bij e-mail aan de griffie van de raad van 16 januari 2019 heeft de gemachtigde van verweerder mrs. Oberman en Rammeloo verzocht zich te verschonen. De gemachtigde van verweerder heeft aan dit verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Mrs. Oberman en Rammeloo maakten ook deel uit van de zittingscombinatie van de raad in de procedure met kenmerk 18-241/A/NH/D. Van de in die procedure aan de orde gekomen dekenbezwaren was het onderhavige dekenbezwaar er één. Mrs. Oberman en Rammeloo hebben derhalve reeds ter gelegenheid van die procedure/zitting en ter voorbereiding op die zitting kennisgenomen van het procesdossier en derhalve dit dekenbezwaar. De behandeling van dit dekenbezwaar is aangehouden in verband met het onderzoek naar de door mr. B over verweerder ingediende klacht. Mr. B heeft haar klacht niet doorgezet, waardoor thans (uitsluitend) het dekenbezwaar zoals reeds eerder in die procedure aan de raad is voorgelegd, althans in elk geval aan voornoemde advocaat-leden, aan de orde is. Verweerder vreest dat gelet op deze uitzonderlijk omstandigheden, deze gang van zaken een zwaarwegende aanwijzing oplevert van vooringenomenheid (zowel subjectief als objectief) van mrs. Oberman en Rammeloo jegens hem.
5.2 De griffier van de raad heeft de gemachtigde van verweerder namens mrs. Oberman en Rammeloo bij e-mail van 17 januari 2019 meegedeeld dat zij geen aanleiding zien om zich te verschonen. De gemachtigde van verweerder heeft haar standpunt terzake ter zitting herhaald en de raad verzocht hierover in zijn beslissing een oordeel te geven.
5.3 De raad overweegt als volgt. De bezwaren met betrekking tot de kwestie van mr. B zijn op de zitting van 29 mei 2018 na overleg met de deken aangehouden, in afwachting van het toen nog lopende onderzoek naar de klacht van mr. B. Op die bezwaren is toen geen beslissing genomen. Het enkele feit dat mrs. Oberman en Rammeloo deel uitmaakten van de raad in de procedure met zaaknummer 18-241/A/NH/D en in dat kader kennis hebben genomen van dit dekenbezwaar, leidt niet tot vooringenomenheid van deze leden.
Inhoudelijk - ad bezwaaronderdeel a)
5.4 Het eerste verwijt dat de deken verweerder maakt is dat hij niet (adequaat) heeft gereageerd in het bemiddelingsdossier.
5.5 De raad overweegt als volgt. De adjunct-secretaris van de deken heeft, naar aanleiding van het bemiddelingsverzoek van mr. B, verweerder op 6 en 8 december 2017 en op 2 januari 2018 verzocht de nog ontbrekende stukken aan mr. B te doen toekomen. Vast staat dat verweerder in ieder geval het vonnis van de rechtbank en het arrest van het gerechtshof niet aan mr. B heeft verstrekt. Verweerder heeft mr. B voor deze stukken verwezen naar de heer S. en via hem heeft zij de stukken uiteindelijk verkregen. Van verweerder had echter verwacht mogen worden dat hij de stukken zelf aan mr. B zou toesturen. Bezwaaronderdeel a) is dan ook gegrond.
Ad bezwaaronderdeel b)
5.6 Dit bezwaaronderdeel ziet op het signaal van de Hoofdofficier. Volgens dat signaal heeft verweerder, toen hij op 2 november 2017 werd gebeld in verband met de planning van een verhoor, gemeld dat de heer S niet meer zijn cliënt is en diegene die belde doorverwezen naar de heer S voor de naam van de opvolgend advocaat.
5.7 Verweerder heeft aangevoerd dat de FIOD inderdaad naar zijn kantoor heeft gebeld in verband met de planning van een verhoor. Zijn secretaresse, tevens levenspartner, wist op dat moment niet wie de opvolgend advocaat van de heer S was. Zij heeft de FIOD echter kort daarna teruggebeld en de naam van mr. B doorgegeven, aldus verweerder. Verweerder heeft dit verweer echter op geen enkele wijze onderbouwd. Verweerder heeft bijvoorbeeld geen verklaring van zijn secretaresse of een uitdraai van belgegevens overgelegd. De raad gaat dan ook uit van de juistheid van het signaal van de Hoofdofficier. Dat betekent dat bezwaaronderdeel b) eveneens gegrond is.
Ad bezwaaronderdeel c)
5.8 Verweerder heeft erkend dat de toonzetting van zijn brieven aan de deken van 25 januari en 19 februari 2018 anders had gekund en anders had gemoeten. Bezwaaronderdeel c) is dan ook gegrond.
Ad bezwaaronderdeel d)
5.9 Dit bezwaaronderdeel ziet op een appelschriftuur dat door verweerder zou zijn opgesteld en dat zich in het klachtdossier bevindt. Volgens de deken is, los van het feit dat de toonzetting van de appelschriftuur een advocaat onwaardig is, de appelschriftuur niet van een dusdanige kwaliteit die men van een (zichzelf als zeer goede strafrechtadvocaat betitelende) advocaat mag verwachten.
5.10 Verweerder heeft ter zitting betwist dat hij de appelschriftuur dat zich in het klachtdossier bevindt daadwerkelijk heeft ingediend bij het hof. In het stuk dat zich in het klachtdossier bevindt met als titel appelschriftuur heeft verweerder de emoties van zijn cliënt opgeschreven. Het was nimmer de bedoeling dit stuk als appelschriftuur in te dienen. Het stuk is per ongeluk in de verhuisdoos met stukken beland, aldus verweerder.
5.11 De raad overweegt dat gelet op het verweer van verweerder niet kan worden vastgesteld dat de appelschriftuur daadwerkelijk bij het hof is ingediend. Op de schriftuur staat ook geen handtekening of een stempel met de datum van ontvangst. Klachtonderdeel d) is daarom ongegrond.
Ad bezwaaronderdeel e)
5.12 In dit klachtonderdeel verwijt de deken verweerder dat hij zich bij de overname van het dossier door mr. B niet welwillend heeft opgesteld, waardoor de behandeling van het dossier vertraging heeft opgelopen.
5.13 De raad overweegt als volgt. Zoals hiervoor reeds ten aanzien van bezwaaronderdeel a) is overwogen, heeft verweerder het vonnis van de rechtbank en het arrest van het gerechtshof, ondanks verzoeken daartoe van mr. B en de adjunct-secretaris van de deken, niet aan mr. B toegestuurd. Verweerder had dat wel moeten doen en mr. B hiervoor niet mogen verwijzen naar de heer S. Dat vertraging van de ontnemingsprocedure juist in het voordeel van de heer S was, zoals verweerder heeft aangevoerd, is niet aan verweerder om te bepalen, nu hij niet de advocaat van de heer S was in de ontnemingsprocedure. Bezwaaronderdeel e) is derhalve eveneens gegrond.
Ad bezwaaronderdeel f)
5.14 Het verwijt dat verweerder de heer S niet volledig of juist heeft geïnformeerd en derhalve niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht, is onvoldoende onderbouwd. Bezwaaronderdeel f) is daarom ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad acht gelet op alle feiten en omstandigheden, waaronder de bij recente beslissingen van de raad in de zaken met zaaknummers 18-241/A/NH/D en 18-242/A/NH opgelegde deels voorwaardelijke schorsing, de maatregel van berisping passend en geboden.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1 De raad ziet af van het opleggen van een kostenveroordeling. Onderhavig dekenbezwaar maakte immers onderdeel uit van het op 29 maart 2018 door de deken ingediende dekenbezwaar met zaaknummer 18-241/A/NH/D. Onderhavig dekenbezwaar is aangehouden in afwachting van het onderzoek naar de klacht van mr. B. Op de andere dekenbezwaren heeft de raad toen wel een beslissing genomen, op 10 juli 2018. In die beslissing is aan verweerder reeds een kostenveroordeling opgelegd.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart bezwaaronderdelen a), b), c) en e) gegrond;
- verklaart bezwaaronderdelen d) en f) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op.
Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. S. van Andel, H.C.M.J. Karskens, C.C. Oberman en L.H. Rammeloo, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op25 februari 2019.
Griffier Voorzitter
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 25 februari 2019 verzonden.