Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-02-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:43

Zaaknummer

18-277

Inhoudsindicatie

deel klagers niet-ontvankelijk wegens ontbreken eigen belang bij klacht. Klacht ten aanzien van klaagster (sub 2) oordeelt de raad ongegrond. Verweerder heeft met het leggen van conservatoir beslag ten laste van zijn voormalige cliënten de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet ten nadele van klaagster overschreden. Het stond (het kantoor van) verweerder vrij om als crediteur van zijn voormalige cliënten de (derden)beslagen te leggen zoals hij dat heeft gedaan, onder meer op de aandelen van H Holding BV in Vrijheid A BV. Verweerder is daarbij zorgvuldig te werk gegaan door voorafgaand aan de beslaglegging eerst overleg met de deken te voeren en, blijkens zijn beslagrekest, de effecten van de betreffende maatregelen jegens klaagster, die immers executoriaal beslag had gelegd op diezelfde aandelen, voldoende mee te wegen. De juistheid van het verwijt van klaagster, dat verweerder bij deze beslaglegging misbruik heeft gemaakt van relevante informatie van klaagster uit het kort geding tegen de toenmalige cliënten van verweerder over mogelijke interessante beslagobjecten, kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 18 februari 2019

in de zaak 18-277

 

naar aanleiding van de klacht van:

klager,

klaagster sub 1,

klaagster sub 2,

tezamen ook: klagers

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 30 juni 2017, aangevuld bij brief van 14 oktober 2017, hebben klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 13 april 2018 met kenmerk K 17/63, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 december 2018 in aanwezigheid van klager namens klagers en verweerder, ter zitting bijgestaan door mr. [naam]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Daaraan zijn de pleitaantekeningen van de gemachtigde van verweerder gehecht.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de e-mail van klagers van 29 mei 2018 aan de griffie van de raad.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder is advocaat geweest van de heer L, alsmede van diens vennootschappen, H Holding BV en Vrijheid A BV.

2.3    Klagers zijn verwikkeld geraakt in geschillen met de heer L en voornoemde vennootschappen.

2.4    Op 23 februari 2017 heeft een kortgedingzitting plaatsgevonden bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, met klaagster sub 2 als eiseres en onder meer H Holding BV, Vrijheid A BV en de heer L als gedaagden, die daarin werden bijgestaan door verweerder. In de pleitnota van de advocaat van klaagster sub 2 is, voor zover relevant, melding gemaakt van een vordering van de maatschap op de heer B.

2.5    Op 2 juni 2017 heeft verweerder namens zijn kantoor bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, beslagverlof gevraagd en in dat kader onder meer het volgende aangevoerd:

“1. [H Holding BV] is een persoonlijke houdstermaatschappij van de heer [L] (…). [H Holding BV] houdt 1800 aandelen van de in totaal 2025 geplaatste aandelen in het kapitaal van [Vrijheid A BV]. (…)

4. (…) Ter zake van de door haar verrichte werkzaamheden heeft [het kantoor van verweerder] diverse facturen verzonden aan [H] Holding BV. Daarvan resteert nog te betalen een bedrag van € 31.063,55. (…)

7. Verzoekster wenst (…) de navolgende conservatoire beslagen te (doen) leggen:

(i) beslag op de aandelen die [H Holding BV] houdt in [Vrijheid A BV], zijnde 1.800 aandelen (…);

(ii) beslag onder een derde, te weten [de heer B] (…), die een bedrag van circa € 45.000,- verschuldigd is aan onder meer [H Holding BV] in verband met geliquideerde proces- en executiekosten. (…)

12. Daarbij komt dat door een derde, te weten [klaagster sub 2], reeds executoriaal beslag is gelegd op de betreffende aandelen, waarbij deze executant verlof heeft gevraagd en heeft gekregen om de executie van de aandelen in gang te zetten, in het kader waarvan inmiddels een onderhandse c.q. openbare verkoop is gestart. Dit betekent dat binnen afzienbare termijn de aandelen zullen worden verkocht c.q. vervreemd, waardoor eo ipso verhaalsmogelijkheid voor [het kantoor van verweerder] verloren dreigt te gaan. (…)

13. De verzochte beslagen zijn het minst bezwaarlijk voor [H Holding BV]. Conservatoir beslag op de aandelen ligt voor de hand temeer nu reeds een (openbare) verkoop van aandelen plaatsvindt. Een en ander brengt meer dat de verkoopopbrengst zal worden gestort onder de deurwaarder die dan de gelden onder zich houdt in afwachting van de afwikkeling van de onderhavige vordering.

14. Omdat niet valt te zeggen hoeveel de aandelen zullen opleveren heeft verzoekster er belang bij om aanvullend beslag te mogen leggen. Beslag onder de derde, de heer [B] is het minst bezwaarlijk omdat deze derde sowieso moet betalen en [H Holding BV] een betalingsverplichting heeft jegens verzoekster. (…).”

Op 6 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter het verlof toegestaan als verzocht door verweerder, met als voorlopige begroting van de vordering een bedrag van € 40.382,61.

2.6    Op 12 juni 2017 heeft het kantoor van verweerder conservatoir beslag ten laste van H Holding BV laten leggen op de aandelen die H Holding BV houdt in Vrijheid A BV en is namens het kantoor van verweerder onder de heer B derdenbeslag gelegd op de vordering van H Holding BV op de heer B.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zoals in de e-mail van klagers van 29 mei 2018 aangegeven en ter zitting namens klagers bevestigd en in afwijking van de aanbiedingsbrief van de deken, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

misbruik te maken van verworven kennis uit het kort geding dat klaagster sub 2 tegen de cliënten van verweerder had aangespannen, waardoor klagers aanzienlijke financiële schade hebben geleden.

3.2    Ter onderbouwing van dit verwijt voeren klagers het volgende aan. Klagers procederen al ruim 20 jaar tegen de heer L en zijn vennootschappen. Op enig moment is verweerder als opvolgend advocaat de belangen van de heer L en zijn vennootschappen gaan behartigen. Volgens klagers had verweerder voorafgaand aan zijn werkzaamheden eerst grondig onderzoek naar de achtergrond van de heer L moeten doen en, gezien diens slechte reputatie, aan de heer L en zijn vennootschappen een voorschot moeten vragen voor zijn werkzaamheden. Door dat niet te doen, hebben klagers vervolgens schade geleden, hetgeen verweerder tuchtrechtelijk valt te verwijten.

3.3    Klagers voeren hiertoe aan dat verweerder voor de door hem in de kortgedingprocedure tegen klaagster sub 2 verrichte werkzaamheden declaraties aan zijn cliënten heeft gestuurd. Vanwege achterstallige declaratiebetalingen heeft verweerder vervolgens ten laste van zijn toenmalige cliënten conservatoir beslag laten leggen op de aandelen van H Holding BV in Vrijheid A BV en ook op een vordering van H Holding BV op de heer B. Dat hij juist op die vermogensbestanddelen succesvol beslag kon leggen, wist verweerder door informatie die hij in het kort geding van klaagster sub 2 tegen zijn cliënten heeft verkregen. Uit de stukken van die procedure, uit de pleitnota van de advocaat van klagers tijdens de kortgedingzitting en de schikkingsonderhandelingen die in dat kader zijn gevoerd, is verweerder er immers mee bekend geworden dat klaagster sub 2 al executoriaal beslag had gelegd op de aandelen van H Holding BV in Vrijheid A BV en ook op de vordering van klaagster sub 2 op de heer B.

3.4    Door aldus misbruik te maken van de verworven kennis uit het kort geding van klaagster sub 2 met de beslagleggingen door verweerder staat nog steeds een bedrag van € 9.000,- in depot bij de notaris en worden zijn vorderingen en beslagen naar rato verminderd. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder jegens hen, aldus klagers.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert primair aan dat klager en klaagster sub 1 wegens het ontbreken van een eigen zelfstandig belang bij de klacht daarin niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.  Daarnaast voert verweerder het volgende inhoudelijk verweer.

4.2    Volgens verweerder is zijn kantoor gerechtigd om conservatoire maatregelen te treffen tegen een crediteur, dus ook ten laste van zijn voormalige cliënten wegens het niet betalen van declaraties. Van een verplichting om altijd een voorschot te vragen, is geen sprake. Indien klaagster sub 2 het met die beslaglegging niet eens was geweest, dan had zij op grond van artikel 705 lid 1 Rv opheffing daarvan kunnen vorderen. Dat is niet gebeurd.

4.3    Verweerder heeft vooraf overleg met de deken gevoerd en de effecten van de betreffende bewarende maatregelen bij zijn beslissing meegewogen. Bij het conservatoire beslag op de aandelen ging het om aandelen die reeds openbaar zouden worden verkocht door het executoriale beslag van klaagster sub 2 en op korte termijn dus liquide zouden worden gemaakt. Volgens verweerder vertegenwoordigden die aandelen een substantiële waarde die naar verwachting de vorderingen van klaagster sub 2 en van zijn kantoor fors zouden overtreffen, zodat niet valt in te zien welk (financieel) nadeel klaagster sub 2 lijdt als gevolg van de beslaglegging door zijn kantoor.

4.4    Verweerder betwist dat hij ermee bekend was dat klaagster sub 2 ook beslag zou hebben gelegd op de vordering van H Holding BV op de heer B. Dat is door klagers ook niet met bewijsstukken aangetoond en blijkt ook niet uit de pleitnota van de advocaat van klaagster sub 2 in het kort geding tegen zijn toenmalige cliënten.

 

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder heeft als meest verstrekkende verweer de niet-ontvankelijkheid van klager en klaagster sub 1 aangevoerd. Volgens verweerder hebben klager en klaagster sub 1 geen eigen zelfstandig belang bij de klacht, omdat het alleen gaat om een vordering van klaagster sub 2 tegen één van zijn cliënten, in welk kader klaagster sub 2 executoriaal beslag heeft gelegd op de aandelen van Holding H BV in Vrijheid A BV. Klaagster sub 1 is enig aandeelhouder van klaagster sub 2. De Stichting Administratiekantoor van klager, die daarvan bestuurder is, is op haar beurt bestuurder en enig aandeelhouder van klaagster sub 1. Dat klager middellijk bestuurder is, maakt niet dat hij een belang heeft bij een klacht tegen hem, aldus verweerder. Ook klaagster sub 1 heeft daarbij geen eigen belang.

5.2    De raad stelt voorop dat de Advocatenwet niet een klachtrecht in het leven heeft geroepen voor een ieder, doch slechts voor diegene die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang getroffen is of kan worden getroffen.

5.3    Gesteld noch gebleken is dat klager en klaagster sub 1 door de gewraakte beslagleggingen door (het kantoor van) verweerder rechtstreeks in hun eigen belangen zijn geschaad. Daartoe zijn onvoldoende concrete feiten gesteld.  Dit betekent dat klager en klaagster sub 1 door de raad in hun klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.

5.4    Klaagster sub 2 heeft naar het oordeel van de raad een rechtstreeks eigen belang bij de klacht tegen verweerder en kan daarin worden ontvangen. De raad overweegt als volgt over de klacht van klaagster sub 2 tegen verweerder.

5.5    De raad stelt vast dat het gaat om het handelen van de advocaat die niet de advocaat van klaagster sub 2 was, maar van anderen bij wiens (civiele) zaak klaagster sub 2 als wederpartij betrokken was. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat bij de behartiging van, zoals in het onderhavige geval, zijn eigen (financiële) belangen de belangen van klaagster sub 2, die als derde daarbij betrokken is, onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

5.6    Niet is gebleken dat verweerder bij de beslaglegging ten laste van zijn voormalige cliënten de grenzen van de hem toekomende vrijheid, zoals hiervoor omschreven, onnodig of onevenredig heeft overschreden ten nadele van klaagster sub 2, zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend. Het stond (het kantoor van) verweerder vrij om als crediteur van zijn voormalige cliënten de (derden)beslagen te leggen zoals hij dat heeft gedaan, zowel op de aandelen van H Holding BV in Vrijheid A BV als ook op de vordering van H Holding BV op de heer B. Van een plicht tot bevoorschotting is echter geen sprake, zoals klaagster sub 2 heeft betoogd. Verweerder is daarbij zorgvuldig te werk gegaan door voorafgaand aan de beslaglegging eerst overleg met de deken te voeren en, blijkens zijn beslagrekest van 2 juni 2017,de effecten van de betreffende maatregelen jegens klaagster sub 2, die immers executoriaal beslag had gelegd op dezelfde aandelen, voldoende mee te wegen. De juistheid van het verwijt van klaagster sub 2, dat verweerder bij deze beslaglegging misbruik heeft gemaakt van relevante informatie van klaagster sub 2 uit het kort geding tegen de toenmalige cliënten van verweerder over mogelijke interessante beslagobjecten, kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Indien klaagster sub 2 redenen had om opheffing van de door verweerder gelegde beslagen te willen, dan had klaagster sub 2 daartoe de geëigende rechtsmaatregelen kunnen treffen. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om daarover een oordeel te geven, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven onder 5.5 genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is echter niet gebleken.

5.7    Alhoewel de raad begrijpt dat de emoties van klaagster sub 2 na jarenlang procederen tegen de toenmalige cliënten van verweerder inmiddels hoog oplopen vanwege problemen met de inning van de toegewezen vordering jegens de voormalige cliënten van verweerder, kan verweerder naar het oordeel van de raad van zijn zorgvuldige handelwijze bij de inning van zijn eigen vordering op zijn voormalige cliënten daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt door klaagster sub 2.

5.8    Op grond van het voorgaande zal de raad de klacht van klaagster sub 2 dan ook ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klager en klaagster sub 1 niet-ontvankelijk in hun klacht;

-    verklaart de klacht van klaagster sub 2 ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum en H. Dulack, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2019.

 

griffier                                                                   voorzitter

 

Verzonden d.d. 18 februari 2019