Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-09-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:254
Zaaknummer
6738 en 6739
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek afgewezen. Geen vooringenomenheid door niet meteen uitspraak te doen, maar de gebruikelijke termijn te hanteren. Ook geen andere aanwijzing voor vooringenomenheid.
Uitspraak
Beslissing van 20 september 2013
in de zaak 6738 en 6739
naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:
wonende te Haarlem
verzoeker
tegen:
leden Hof van Discipline
1 DE PROCEDURE
1.1 Bij beslissing van 25 oktober 2012 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement A. een verzoek om een advocaat aan te wijzen afgewezen. Bij beslissing van 22 november 2012 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement B. (voorheen C.) een verzoek om een advocaat aan te wijzen afgewezen.
1.2 Tegen deze beslissingen van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement A. en het arrondissement B. heeft verzoeker een beklagschrift ingediend bij het Hof van Discipline (verder: het hof). De zaken, respectievelijk onder zaaknummer 6738 en zaaknummer 6739 zijn behandeld ter zitting van het hof van 17 juni 2013 door mr. D. (verder: de voorzitter), en mrs. E., F., G. en H. (verder: de leden).
1.3 Ter zitting op 17 juni 2013 heeft verzoeker de voorzitter en de leden gewraakt en hij heeft bij brief van 19 juni 2013 de gronden nader aangegeven. Nadien heeft verzoeker bij brieven van 8 juli 2013, 9 juli 2013, 10 juli 2013, 16 juli 2013 zich tot het hof gewend.
1.4 De voorzitter en leden hebben aangegeven niet te berusten in de wraking.
1.5 Het hof heeft het wrakingverzoek behandeld ter zitting van 22 juli 2013, waar noch verzoeker noch de voorzitter en de leden zijn verschenen.
1.6 Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben en op het verhandelde ter zitting.
2 BEOORDELING.
2.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van het hof mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof heeft derhalve te onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.
2.2 Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.3 Verzoeker heeft de kamer ter zitting gewraakt omdat de kamer niet bereid was meteen uitspraak te doen. In zijn brief van 19 juni heeft hij als wrakingsgrond aangegeven, kort samen gevat, dat de voorzitter en de leden (hierna ook te noemen de kamer) ter zitting van 17 juni 2013 hebben doen blijken dat zij aantoonbaar vooringenomen zijn en dat zij de beide dekens in bescherming hebben genomen. In de bijlage bij zijn schrijven van 8 juli 2013 geeft verzoeker aan dat er volgens hem sprake is geweest van een benadering vooraf en van beïnvloeding en is tijdens de zitting gebleken dat met de dekens afspraken waren gemaakt.
2.4 Uit het gegeven dat de kamer niet op de wens van klager is ingegaan en de uitspraakdatum op de gebruikelijk termijn heeft bepaald kan naar het hof geen vooringenomenheid, noch de schijn daartoe, worden afgeleid. Hetgeen verzoeker verder naar voren heeft gebracht heeft, zo blijkt uit het proces verbaal van de zitting, niet ten grondslag gelegen aan de wraking en behoeft in zoverre geen nadere bespreking mede gezien het bepaalde in artikel 513 lid 3 van het wetboek van Strafvordering dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen. Het hof wil in dat kader wel nog opmerken dat hetgeen door verzoeker naar voren is gebracht geenszins de conclusie rechtvaardigt dat er sprake is geweest van benadering en beïnvloeding van de kamer door de dekens of dat er afspraken zijn gemaakt. Evenmin kan enige vooringenomenheid worden afgeleid uit het verloop van de zitting zoals daarvan ook blijkt uit het daarvan opgemaakt proces-verbaal en dat laat zien dat klager ruim in de gelegenheid is gesteld zijn visie te verwoorden.
2.5 Naar het oordeel van het hof zijn door verzoeker geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit afgeleid kan worden dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden of dat de kamer een vooringenomenheid jegens verzoeker koestert of koesterde, noch dat de vrees van verzoeker voor een vooringenomenheid van de kamer objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingverzoek dient mitsdien in beide zaken te worden afgewezen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
wijst in beide zaken af het wrakingsverzoek van 17 juni 2013 van verzoeker, gericht tegen mrs D., E., F., G. en H., leden van het Hof van Discipline.
De beslissing is verzonden op 20 september 2013.