Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-01-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:30
Zaaknummer
18-872
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht van moeder (klaagster) en zoon (klager) over advocaat van zoon. De voorzitter verklaart klaagster kennelijk niet-ontvankelijk vanwege onvoldoende rechtstreeks belang. Klacht voor zover ingediend door klager kennelijk ongegrond. Dat sprake is van excessief declareren wordt gemotiveerd betwist en is de voorzitter overigens ook niet gebleken.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 28 januari 2019
in de zaak 18-872/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 18 oktober 2018 met kenmerk 2018 -616843, door de raad ontvangen op 22 oktober 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Voorts heeft de voorzitter kennisgenomen van de faxbrief met bijlage van klaagster sub 1 (hierna: klaagster) aan de raad van 26 november 2018, alsmede van de brief met bijlage van verweerder aan de raad van 28 november 2018, door de raad ontvangen op 30 november 2018.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Op of omstreeks 1 december 2017 heeft klaagster verweerder verzocht om haar zoon, klager sub 2 (hierna: klager), geboren op 7 december 1999, bij te staan in zijn strafzaak, aan welk verzoek verweerder heeft voldaan.
1.2 Op 1 december 2017 heeft verweerder een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:
“Ofschoon u mogelijk in aanmerking kunt komen voor kosteloze rechtsbijstand treed ik in uw zaak uitsluitend als gekozen raadsman op. Dat betekent dat u de kosten van bijstand zelf dient te voldoen. De kosten van mijn bijstand bedragen € 500,-- per uur + 7% kantoorkosten, te vermeerderen met BTW.”
1.3 Op 28 december 2017 heeft verweerder een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:
“Voor de goede orde bevestig ik nog hierbij dat wij hedenochtend een goed overleg hebben gehad met betrekking tot de verdediging in je zaak.
Wij bespraken dat je met betrekking tot de poging doodslag ter zitting zult verklaren dat je weliswaar de eerste klapt hebt gegeven, maar daarna in het ontstane gevecht op de grond kwam te vallen en de Turkse jongen je met zijn mes aanviel. Je zag kans dit mes, dat op de grond viel, te bemachtigen. Je moeder zal als getuige bij de rechtbank verklaren dat haar eerder gedane mededelingen over dat mes onjuist waren. Ik zal een beroep op zelfverdediging doen.
Met betrekking tot feit 2 oftewel het verwijt vuurwapens voorhanden te hebben gehad, bespraken wij dat je erkent dat slaapkamer 3 jouw slaapkamer is en dat de vriendin van je broer de wapens in een tas naar jou toe heeft gebracht. Zij heeft je daarbij – namens je broer – verzocht deze wapens te bewaren of zoals je het uitdrukte ‘weg te zetten’. Ik zal aanvoeren dat je dit verzoek vanwege de familieband niet kon weigeren.”
1.4 Op 30 januari 2018 heeft de mondelinge behandeling van de strafzaak van klager plaatsgevonden.
1.5 Op 13 februari 2018 heeft de rechtbank vonnis gewezen, waarbij klager is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk.
1.6 Bij brief van 24 april 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) de declaraties van verweerder te hoog en niet inzichtelijk zijn;
b) de kwaliteit van het advies en de dienstverlening van verweerder niet naar behoren zijn geweest;
c) de voorlichting door verweerder, in het bijzonder omtrent de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand, niet naar behoren is geweest.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.
4 BEOORDELING
4.1 Voor alle andere weren stelt verweerder zich op het standpunt dat klaagster niet-ontvankelijk is, aangezien verweerder niet klaagster maar haar – op het moment van aanvang van de bijstand nog minderjarige – zoon heeft bijgestaan. Een eigen belang van klaagster bij de ingediende klachten is afwezig, aldus verweerder.
4.2 De voorzitter overweegt als volgt. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Klaagster heeft niet gesteld in welk belang zij rechtstreeks is of kan worden getroffen door het gestelde handelen en/of nalaten van verweerder waar de klacht betrekking op heeft. Dat is de voorzitter ook niet gebleken. Dat klaagster verweerder heeft verzocht om klager bij te staan en de declaraties van verweerder voor hem heeft betaald, maakt niet dat zij een rechtstreeks belang heeft. Als klager minderjarig zou zijn geweest op het moment van indiening van de klacht, zou klaagster in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van klager wel ontvankelijk zijn geweest in de klacht. Klager was op het moment van indiening van de klacht echter meerderjarig. De voorzitter zal klaagster daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in de klacht.
4.3 Bij brief van 26 november 2018 heeft klaagster een machtiging overgelegd, gedateerd op 30 juni 2018, waarin klager haar machtigt om namens hem een klacht over verweerder in te dienen. Hoewel verweerder stelt dat de machtiging niet afkomstig is van klager, geeft de inhoud van de machtiging de voorzitter geen aanleiding om aan de geldigheid daarvan te twijfelen. De voorzitter gaat er daarom vanuit dat de klacht mede namens klager is ingediend. Aangezien klager wel in de klacht kan worden ontvangen, zal de voorzitter hierna inhoudelijk op de verschillende klachtonderdelen ingaan.
Ad klachtonderdeel a)
4.4 Klager verwijt verweerder dat de declaraties van verweerder te hoog en niet inzichtelijk zijn. Ter toelichting voert hij aan dat verweerder onterecht veel uren in rekening heeft gebracht, terwijl hij niet veel uren aan de zaak heeft besteed. Verweerder heeft ruim € 15.000,- gevorderd en wilde nog meer vorderen. Ondanks verzoeken verstrekt verweerder bovendien geen juiste urenspecificaties, aldus klager.
4.5 Verweerder betwist een en ander, onder verwijzing naar de door hem overgelegde gespecificeerde facturen.
4.6 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter geen declaratiegeschillen beoordeelt, maar wel waakt tegen excessief declareren. Dat sprake is van excessief declareren wordt gemotiveerd betwist en is de voorzitter overigens ook niet gebleken. Het tarief noch het aantal gedeclareerde uren is in verhouding tot de blijkens het klachtdossier verrichte werkzaamheden kennelijk onredelijk. Daarbij neemt de voorzitter in overweging dat verweerder een gespecialiseerde en op zijn vakgebied bekende strafrechtadvocaat is met jarenlange ervaring, waardoor zijn (op voorhand aan klager gecommuniceerde) uurtarief niet als excessief is aan te merken. Voorts heeft verweerder gespecificeerde declaraties overgelegd waarvan de inhoud niet concreet is betwist en die naar het oordeel van de voorzitter voldoende inzichtelijk zijn. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.7 Klager verwijt verweerder dat de kwaliteit van het advies en de dienstverlening van verweerder niet naar behoren zijn geweest. Ter toelichting voert hij aan dat verweerder heeft nagelaten op een zitting te verschijnen, terwijl dat van cruciaal belang was.
4.8 Verweerder betwist een en ander. Verweerder stelt dat hij klager op 28 december 2017 heeft bezocht in de Penitentiaire Inrichting en hem tijdens dat bezoek uitvoerig heeft geïnformeerd over de procedure en de diverse mogelijkheden met betrekking tot zijn proceshouding. Ter onderbouwing legt verweerder zijn brief aan klager van diezelfde datum over (zie hiervoor onder randnummer 1.3). Verweerder stelt voorts dat hij wel degelijk aanwezig is geweest op de zitting in de strafzaak van klager. Ter onderbouwing legt verweerder zijn pleitnotities van de zitting van 30 januari 2018 en het vonnis van de rechtbank van 13 februari 2018 over.
4.9 De voorzitter overweegt dat verweerder met de door hem ingebrachte stukken genoegzaam heeft aangetoond dat hij op de zitting van 30 januari 2018 aanwezig is geweest. Mocht met dit klachtonderdeel een andere zitting zijn bedoeld, dan is dat onvoldoende duidelijk gemaakt. Dat de kwaliteit van het advies en de dienstverlening van verweerder niet naar behoren zijn geweest volgt niet uit die stukken en evenmin uit de rest van het klachtdossier. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
4.10 Klager verwijt verweerder dat de voorlichting door verweerder, in het bijzonder omtrent de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand, niet naar behoren is geweest. Ter toelichting voert hij aan dat hij in aanmerking komt voor een toevoeging.
4.11 Verweerder betwist dit. Verweerder stelt dat hij klager bij brief van 1 december 2017 heeft medegedeeld dat hij mogelijk voor kosteloze rechtsbijstand in aanmerking komt, maar dat verweerder uitsluitend als gekozen raadsman optreedt met als gevolg dat de cliënt de kosten van bijstand zelf dient te voldoen (zie hiervoor onder randnummer 1.2).
4.12 De voorzitter overweegt als volgt. Nu klager niet heeft betwist dat hij de brief van 1 december 2017 van verweerder heeft ontvangen, wordt het verweer van verweerder gevolgd. De voorzitter kan dan ook niet vaststellen dat de voorlichting door verweerder, in het bijzonder omtrent de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand, niet naar behoren is geweest. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.
4.13 De slotsom is dat de voorzitter klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk zal verklaren in de klacht, en de klacht (voor zover ingediend door klager), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond zal verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in de klacht;
- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 28 januari 2019.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 28 januari 2019 verzonden.