Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-02-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:22
Zaaknummer
18-886/DB/LLI
Inhoudsindicatie
In hoedanigheid van voorzitter van een klachtencommissie onzorgvuldig gehandeld jegens klager. Verzet gegrond. Klacht gegrond. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 11 februari 2019
in de zaak 18-886/DB/LI
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 8 november 2017 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 15 februari 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 18 september 2017, met kenmerk K17-022, door de raad ontvangen op 19 september 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 8 november 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 14 november 2017 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 16 november 2017, door de raad ontvangen op 23 november 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 19 februari 2018 in aanwezigheid van verweerder. Klager heeft de raad bij e-mail van 18 februari 2018 bericht wegens ziekte verhinderd te zijn.
1.6 Bij brief van 1 maart 2018, derhalve na de mondelinge behandeling, heeft klager de zittingskamer van de raad gewraakt. Bij beslissing van 19 april 2018 heeft de wrakingskamer van de raad het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond verklaard.
1.7 Bij beslissing van de raad d.d. 23 april 2018 heeft de raad geoordeeld dat het door klager ingestelde verzet ongegrond moest worden verklaard.
1.8 Op 3 mei 2018 heeft klager tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline (hof). Bij beslissing d.d. 29 oktober 2018 heeft het hof geoordeeld dat het beroep van klager op doorbreking van het appelverbod wegens schending van een fundamenteel rechtsbeginsel slaagt en dat de beslissing van de raad moet worden vernietigd. Het hof heeft geoordeeld dat de raad klager alsnog in de gelegenheid dient te stellen om zijn verzet mondeling toe te lichten en heeft de zaak terug verwezen naar de raad teneinde opnieuw op het verzet van klager te beslissen.
1.9 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, van het verzetschrift van klager, van de nagekomen stukken van klager d.d. 2 februari 2018, van de pleitnota van klager d.d. 18 februari 2018, van de hiervoor genoemde uitspraken van de raad en van het hof, alsmede van de brief van klager van 16 november 2018 met de daarbij gevoegde stukken.
1.10 Het verzet is opnieuw behandeld ter zitting van de raad van 17 december 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder.
2 FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.
3 VERZET
De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
3.1. Verweerder heeft zich niet gehouden aan het klachtenprotocol van R en deze regelgeving had hij als advocaat in een andere hoedanigheid wel degelijk moeten kennen. Verweerder heeft niet geantwoord op vijf e-mails en een brief. Klager had een hoorzitting bij de klachtencommissie maar had zich afgemeld wegens verhindering. Klager verzocht om een nieuwe datum maar die is hem niet verleend. Klager is nadien niet meer op de hoogte gesteld van het verloop van de klachtafhandeling en niet op de hoogte gesteld van het feit dat de lopende klachtzaak was gestopt op verzoek van de heer J. Op 4 januari 2017 ontving klager plotseling een e-mail van verweerder dat hij zich moest wenden tot R, Verweerder heeft klager niet medegedeeld dat de heer J verweerder had verzocht te stoppen. De voorzitter heeft ten onrechte belang gehecht aan de brief van 10 maart 2017 van de heer J aan verweerder.
4 BEOORDELING
4.1 Beoordeling van de gronden van verzet
De raad stelt vast dat klager voorafgaand aan de beslissing van de voorzitter d.d. 8 november 2017 niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de bij verweerders brief aan de deken d.d. 21 april 2017 (dupliek) gevoegde brief van de heer J d.d. 10 maart 2017. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht wel acht geslagen op de brief van de heer J d.d. 10 maart 2017. De raad is van oordeel dat verwacht had mogen worden dat klager in de gelegenheid zou worden gesteld om een reactie te geven op laatstgenoemd stuk. Nu klager niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op laatstgenoemd stuk, is de raad van oordeel dat de beslissing van de voorzitter niet in stand kan blijven. Het verzet is gegrond.
4.2 Beoordeling van de klacht
De voorzitter heeft terecht overwogen dat, nu de klacht niet ziet op het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van advocaat, maar op het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van voorzitter van de klachtencommissie, de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De raad is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Verweerder heeft naar eigen zeggen zonder eerst te hebben kennis genomen van het van toepassing zijnde klachtenreglement klager opgeroepen voor een zitting. Vervolgens heeft verweerder meerdere mails van klager onbeantwoord gelaten. Verweerder heeft de voorgeschreven procedure, zoals vastgelegd in het klachtenreglement, waarvan hij de inhoud behoorde te kennen, niet gevolgd. Verweerder heeft gesteld dat de heer J hem had ontheven uit zijn functie van voorzitter en hem had verzocht om niet meer met klager te corresponderen. Wat daar ook van zij, de raad is van oordeel dat het verweerder, die de klacht van klager in zijn hoedanigheid van voorzitter van de klachtencommissie in behandeling had genomen, niet vrij stond om de behandeling op deze wijze neer te leggen. De raad acht het optreden van verweerder zeer onzorgvuldig en is van oordeel dat hij daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. De klacht is dan ook gegrond.
5 MAATREGEL
5.1 Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van voorzitter van de klachtencommissie onzorgvuldig gehandeld jegens klager en daarmee het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De raad acht oplegging van de maatregel waarschuwing passend en geboden.
6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
6.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
6.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder , gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,- aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klager aan verweerder opgegeven rekeningnummer.
6.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van EUR 50,- aan klager, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 6.2 bepaald;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 6.3 bepaald.
Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte, R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 februari 2019.
Griffier Voorzitter