Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-01-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:31
Zaaknummer
18-852
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. De voorzitter oordeelt dat verweerder het in het belang van zijn cliënte en als partijdig advocaat het noodzakelijk heeft geoordeeld om een deel van het depotbedrag niet aan klager te uit te betalen vanwege het volgens zijn cliënte en de zoon van zijn cliënte nog bestaande geschil met klager over de hoogte van de betalingsachterstand ter zake de (kinder)alimentatie voor de zoon. Nog geen sprake van een onherroepelijk vonnis. De voorzitter is ook niet gebleken van een afspraak dat hangende het hoger beroep een deel daarvan aan klager al moet worden terugbetaald. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 16 januari 2019
in de zaak 18-852
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel van 30 oktober 2018 met kenmerk 51/18/034, door de raad ontvangen op 31 oktober 2018.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager is de ex-echtgenoot van de cliënte van verweerder.
1.2 Verweerder heeft namens zijn cliënte beslag gelegd op de woning van klager vanwege vermeende achterstallige kinderalimentatie ten behoeve van zoon J van partijen.
1.3 Klager heeft in juni 2016 zijn woning verkocht. De notariële akte bij de notaris kon worden gepasseerd, eerst nadat op 17 juni 2016 een bedrag van € 15.000,- van de verkoopprijs ter vervangende zekerheid wegens de vermeende achterstallige kinderalimentatie door de notaris op de derdengeldenrekening van verweerder was gestort.
1.4 De advocaat van klager en verweerder hebben op 14 juni 2016 een periode van vier weken voor overleg afgesproken. In deze periode zijn partijen niet tot een vergelijk gekomen.
1.5 Bij vonnis van 17 januari 2018, hersteld bij vonnis van 28 maart 2018, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, voor recht verklaard dat klager uit hoofde van twee in het vonnis genoemde vonnissen ter zake kinderalimentatie over de periode tot 5 juni 2017 nog aan de cliënte van verweerder een bedrag van € 8.461,70 verschuldigd is. Verweerder is namens zijn cliënte tegen voornoemd vonnis in hoger beroep gegaan.
1.6 Verweerder heeft daarna geweigerd om op verzoek het restantbedrag van € 6.538,30 van zijn derdengeldenrekening aan klager over te maken wegens een beweerde vordering van de zoon wegens achterstallige alimentatie op klager. Verweerder treedt sinds de meerderjarigheid van de zoon ook voor hem op in zijn geschil met klager over de alimentatie.
1.7 Bij brief van 13 mei 2018, ontvangen op 16 mei 2018, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
ondanks een duidelijk vonnis en daarover nadien tussen partijen gemaakte afspraken te weigeren om het restant depotbedrag ad € 6.538,30, nog te vermeerderen met wettelijke rente, dat op de derdengeldenrekening van verweerder staat, aan klager uit te keren.
3 VERWEER
3.1 Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel.
4.2 Verweerder heeft het in het belang van zijn cliënte en als partijdig advocaat het noodzakelijk geoordeeld om een deel van het depotbedrag niet aan klager te uit te betalen vanwege het volgens zijn cliënte en de zoon van zijn cliënte nog bestaande geschil met klager over de hoogte van de betalingsachterstand ter zake de (kinder)alimentatie voor zoon J. Het vonnis van 17 januari 2018, hersteld bij vonnis van 28 maart 2018, is nog niet in kracht van gewijsde gegaan door het instellen van hoger beroep daartegen door verweerder. Dat betekent dat er nog geen onherroepelijke gerechtelijke uitspraak is waarin de hoogte van de achterstallige alimentatie is vastgesteld. Van enige afspraak met verweerder en/of diens cliënte dat een (mogelijk) overschietend bedrag op de derdengeldrekening hangende een hoger beroep moet worden terugbetaald, is niet gebleken. En al zou dat aan de orde zijn dan gaat het hier om een civielrechtelijk geschil. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om in een civielrechtelijk geschil een oordeel te geven, dat is voorbehouden aan de civiele rechter, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven onder 4.1 genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is echter niet gebleken. Feiten of omstandigheden die dat standpunt onderbouwen, ontbreken.
4.3 Gelet op het voorgaande acht de voorzitter deze klacht dan ook kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr.J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 16 januari 2019.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 16 januari 2019.