Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-02-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:34
Zaaknummer
18-887
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. De voorzitter oordeelt de klachten van verweerder als advocaat van de wederpartij in familierechtelijk geschil kennelijk ongegrond. Verweerder mocht afgaan op de informatie van zijn cliënte en diende in haar opdracht in de gegeven omstandigheden te procederen zonder eerst nog te onderhandelen met klager. Van onnodige grievende uitlatingen door verweerder jegens klager is de voorzitter niet gebleken.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 11 februari 2019
in de zaak 18-887
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 7 november 2018 met kenmerk 2018 KNN075/664437, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager is verwikkeld in familierechtelijke procedures met zijn ex-partner met betrekking tot hun minderjarige kind. Verweerder staat daarbij de ex-partner van klager bij.
1.2 Op 8 december 2016 heeft verweerder namens zijn cliënte een verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie bij de rechtbank Noord-Nederland ingediend. De advocaat van klager heeft een verweerschrift ingediend en tevens een zelfstandig tegenverzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van het kind gedaan. Daarna is op 26 januari 2018 zitting bepaald.
1.3 Enkele dagen voor de zitting van 26 januari 2018 heeft verweerder namens zijn cliënte een aanvullend verzoekschrift bij de rechtbank ingediend met een verzoek tot wijziging van de contactregeling op de grond dat de communicatie tussen partijen niet verloopt zoals deze behoort te gaan.
1.4 Bij e-mail van 13 juni 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) overtreding van de gedragsregels 2, 5, 6, 7, 8 en 20 (nieuw);
b) in strijd met gedragsregel 20 kort voor de zitting een aanvullend verzoek in te dienen en zo een eerlijke procesgang te frustreren;
c) in strijd met gedragsregel 7 en 8 ongepaste uitlatingen te doen en aan de rechter onjuiste informatie te verstrekken.
Toelichting:
Ter zitting heeft verweerder onjuiste informatie verstrekt over de psychische gesteldheid van zijn cliënte, terwijl in een medische rapportage een ander beeld naar voren komt. Ook in confraternele correspondentie over het gezag heeft verweerder zich van leugens bediend door te stellen dat zijn cliënte eenhoofdig gezag moet krijgen omdat de communicatie tussen de ouders niet loopt. Met deze leugens en met dit dreigement heeft verweerder geen rekening gehouden met de negatieve gevolgen daarvan voor het kind. Ten aanzien van het hoofdverblijf van het kind vertoont verweerder volgens klager leugenachtig gedrag door de regels op dit punt te miskennen en door te dreigen met gezagswijziging. Door namens zijn cliënte te eisen dat het kind bij haar ingeschreven moet zijn, terwijl uit de feiten blijkt dat het kind elders woont, werkt verweerder opzettelijk mee aan woonfraude;
d) in strijd met gedragsregels 5 en 6 te handelen door geen aandacht te schenken aan de afspraak die partijen hadden om een gezamenlijk ouderschapsplan op te stellen onder begeleiding van Lentis, maar in plaats daarvan te gaan procederen, waardoor hij zijn eigen financiële belang heeft laten prevaleren boven een minnelijke regeling tussen partijen;
e) in strijd met gedragsregel 2 geen rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de andere betrokkenen, waaronder het kind, door te gaan procederen en daarbij gebruik te maken van leugenachtige informatie en eigen financieel gewin voorop te stellen.
2.2 Ter toelichting heeft klager aangevoerd dat verweerder daags voor de zitting op 26 januari 2018 een aanvullend verzoekschrift heeft ingediend inhoudende een verzoek tot wijziging van de bestaande omgangsregeling (van acht dagen in twee weken naar twee dagen in twee weken). Daarnaast heeft verweerder gedreigd met een verzoek tot stopzetting van gezamenlijk gezag tussen partijen. Verweerder heeft in strijd met de waarheid mededelingen gedaan over de regels die gelden ten aanzien van het hoofdverblijf van het kind, hetgeen niet in het belang van het kind is dat daardoor, zoals wetenschappelijk is bewezen, schade kan oplopen in zijn ontwikkeling. Aldus heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld.
3 VERWEER
Ad klachtonderdeel a)
3.1 Verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld en voert daartoe onder meer het volgende verweer.
Ad klachtonderdeel b)
3.2 Gelet op het procesreglement van de rechtbank Noord-Nederland was het verweerder toegestaan om kort voor de zitting van 26 januari 2018 namens zijn cliënte een aanvullend verzoekschrift in te dienen, zodat reeds daarom van een tuchtrechtelijk verwijt geen sprake is.
Ad klachtonderdeel c)
3.3 Verweerder betwist dat hij de gedragsregels 7 en 8 heeft overschreden op de drie onderdelen die door klager zijn genoemd, betrekking hebbend op 1) het verzoek tot aanpassing van de contactregeling, 2) de wijziging van het gezamenlijk gezag en 3) de beschuldiging van woonfraude.
3.4 Op verzoek van zijn cliënte, wiens belang hij ook diende te vertegenwoordigen, en op basis van door haar verstrekte informatie heeft hij in de procedure tegen klager om wijziging van de contactregeling verzocht. Van voorliegen van de rechter door hem was geen sprake.
3.5 Het stond verweerder ook vrij om namens zijn cliënte in confraternele correspondentie aan te kondigen dat zij overwoog om een verzoek tot beëindiging van gezamenlijk gezag in te dienen en haar standpunt te onderbouwen. Nog daargelaten dat een dergelijk verzoek uiteindelijk niet door zijn cliënte is ingediend, mocht een dergelijk verzoek ook worden ingediend, zonder dat daarbij van laakbaar handelen van verweerder jegens klager kan worden uitgegaan.
3.6 Gelet op de eerdere ervaring van verweerder, die bij brief van 27 oktober 2018 tevergeefs heeft getracht met klager tot een oplossing te komen in de kwestie van de kinderalimentatie, en gegeven het feit dat zijn cliënte gezamenlijk overleg over de contactregeling niet als een reële optie zag, was de gang naar de rechter noodzakelijk.
3.7 Op basis van de (co-ouderschap) contactregeling verbleef het kind acht dagen bij zijn moeder en zes dagen bij klager. Nadat het verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie door zijn cliënte is ingediend, is de hoofdverblijfplaats van het kind aan de orde gekomen. Het kind stond op haar adres in het BPR ingeschreven. Klager heeft verzocht om vaststelling van de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem en heeft tevens bij de gemeente een verzoek tot wijziging van de inschrijving in het BPR gedaan. Het is nu aan de rechter om daarover te oordelen.
3.8 Van meewerken aan woonfraude door verweerder of het overtreden van de wet, is geen sprake. In de procedure heeft verweerder ook op dit punt de standpunten van zijn cliënte toegelicht, zonder zich daarbij onnodig grievend jegens klager uit te laten.
Ad klachtonderdelen d) en e)
3.9 Verweerder heeft als advocaat van zijn cliënte haar belang voorop gesteld. Zijn cliënte had hem verteld dat de bestaande contactregeling niet langer in het belang van het kind was. Een dergelijke wijziging kan, anders dan klager betoogt onder verwijzing naar wetenschappelijke stukken, juist wel in het belang van een kind zijn. Het is aan de rechter om daarover vervolgens te oordelen.
4 BEOORDELING
4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel.
4.2 Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.3 De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ad klachtonderdeel a)
4.4 Dit klachtonderdeel mist zelfstandige betekenis, want wordt uitgewerkt in de volgende klachtonderdelen, zodat de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond zal verklaren.
Ad klachtonderdeel b)
4.5 Op grond van hetgeen verweerder als verweer naar voren heeft gebracht, en wat als zodanig niet door klager is bestreden, valt niet in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt. Daarmee oordeelt de voorzitter klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdelen c), d) en e)
4.6 Gelet op hun onderlinge samenhang zal de voorzitter deze klachtonderdelen gezamenlijk beoordelen.
4.7 De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Volgens verweerder heeft zijn cliënte hem ingelicht over de problemen met klager ten aanzien van de contactregeling met het kind en was zij om haar moverende redenen ook niet bereid om daarover met klager in onderhandeling te treden, kennelijk ondanks de eerder tussen partijen gemaakte afspraken daarover. Dat verweerder, die als partijdige belangenbehartiger, daarover vervolgens een procedure is gestart jegens klager, kan verweerder onder de hiervoor geschetste omstandigheden dan ook niet tuchtrechtelijk worden aangerekend. Voor zover klager daar al over kan klagen, is de voorzitter niet gebleken dat verweerder zijn eigen financiële belangen voorop heeft gesteld en namens zijn cliënte niet tevens in het belang van het kind heeft gehandeld. Evenmin is gebleken dat verweerder in zijn correspondentie met de advocaat van klager, dan wel in de procedure, de hiervoor genoemde grenzen heeft overschreden jegens klager. Als partijdige belangenbehartiger mocht verweerder de stellingen en feiten namens zijn cliënte aanvoeren zoals hij heeft gedaan. De juistheid van het verdere verwijt dat verweerder daarbij onnodig grievend jegens klager heeft gehandeld of de rechter opzettelijk onjuist heeft voorgelicht, kan de voorzitter, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder niet vaststellen. Daar komt bij dat het op de weg van klager en zijn advocaat had gelegen om vermeende onjuiste feiten of stellingnames van verweerder in correspondentie of in een procedure gemotiveerd te betwisten. Het is aan de rechter om daarover te oordelen, en daarbij tevens de belangen van alle betrokkenen, waaronder het kind van partijen, te betrekken.
4.8 Nu verweerder op grond van al het voorgaande geen verwijt kan worden gemaakt, wordt klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 11 februari 2019.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 11 februari 2019.