Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-02-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:40
Zaaknummer
18-252/A/NH
Inhoudsindicatie
Ongegrond verzet.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 februari 2019
in de zaak 18-525/A/NH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 27 augustus 2018 op de klacht van:
klagers
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 oktober 2017 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 12 juli 2018 met kenmerk td/md/17-383, door de raad ontvangen op 12 juli 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 27 augustus 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) klager sub 2 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel b) en de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 27 augustus 2018 is verzonden aan klagers.
1.4 Bij brief van 24 september 2018, door de raad ontvangen op 26 september 2018, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 december 2018 in aanwezigheid van klagers en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 24 september 2018, door de raad ontvangen op 26 september 2018. Voorts heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klager sub 1 aan de raad van 18 oktober 2018.
2 FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komen klagers in verzet niet op. Klagers voeren in zijn algemeenheid aan dat de voorzitter de feiten voor zijn beslissing heeft geselecteerd en niet alle door klagers aangebrachte feiten heeft weergegeven.
3 VERZET
3.1 De gronden van het verzet komen neer op een herhaling van de klacht met een verzoek om herbeoordeling. Daarbij voeren klagers onder meer aan dat klagers voldoende belang hebben bij klachtonderdeel b). Ter toelichting voeren klagers aan dat klager sub 1 zich persoonlijk borg heeft gesteld voor schulden van de verschillende vennootschappen. Voorraden van het concern zijn verpand aan de bank. Het weghalen van zekerheden is van direct belang voor de borg. Klager sub 2 is adviseur van het concern. Met de deconfiture van de vennootschappen verloor klager sub 2 een cliënt die goed was voor ongeveer € 100.000,-- per jaar, aldus steeds klagers.
4 BEOORDELING
4.1 Alvorens tot een eventuele verdere inhoudelijke beoordeling van de klacht van klagers te kunnen komen, dient sprake te zijn van een gegrond verzet. Daartoe moet worden nagegaan of in redelijkheid geen twijfel over de juistheid van de beslissing van de voorzitter kan bestaan. Mogelijke contra-indicaties zijn het niet toepassen van een juiste maatstaf door de voorzitter of wanneer van onjuiste feiten is uitgegaan.
4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter terecht en op juiste gronden klager sub 2 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel b) en de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
4.3 Daarbij overweegt de raad dat niet alle naar voren gebrachte feiten behoeven te worden opgenomen in de voorzittersbeslissing. Het gaat om een zakelijke weergave van de voor de beslissing meest relevante feiten. Die heeft de voorzitter vastgesteld. Dat de door de voorzitter vastgestelde feiten onjuist zijn is niet gebleken.
4.4 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klagers in klachtonderdeel b) overweegt de raad als volgt. Dat klager sub 2 financieel nadeel heeft geleden door “de deconfiture” van de vennootschappen, maakt niet dat klager sub 2 rechtstreeks is of kan worden getroffen door het gestelde handelen en/of nalaten van verweerder waar klachtonderdeel b) betrekking op heeft. Voor zover klagers zich in verzet op het standpunt stellen dat de voorzitter onterecht heeft geoordeeld dat klager sub 1 onvoldoende belang heeft en/of kennelijk niet-ontvankelijk is in klachtonderdeel b) kunnen zij hierin niet worden gevolgd. Uitsluitend klager sub 2 is door de voorzitter immers kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel b).
4.5 Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. S. van Andel en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 februari 2019.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 8 februari 2019 verzonden.