Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-02-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:34
Zaaknummer
19-034/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij deels kennelijk ongegrond, klager voor het overige kennelijk niet-ontvankelijk.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 14 februari 2019
in de zaak 19-034/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 3 januari 2019 met kenmerk 2018-711055, door de raad ontvangen op 3 januari 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken zoals deze in deze zaak aan de raad zijn voorgelegd, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager en zijn ex-echtgenote zijn verwikkeld in een echtscheiding. De ex-echtgenote van klager wordt daarin bijgestaan door verweerder.
1.2 Op 22 maart 2018 heeft de advocaat van klager een brief gestuurd aan de ex-echtgenote, met onder meer de volgende inhoud:
“Ondergetekende behartigt, zoals u weet, de belangen van [klager]. Namens hem vraag ik met klem uw aandacht voor het volgende.
U bent met cliënt in 1997 gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. Bij akte van huwelijksvoorwaarden staande huwelijk van 26 april 2006 hebben u en cliënt (alsnog) huwelijksvoorwaarden gemaakt. Ter verdeling van de daardoor ontbonden gemeenschap, is op 6 juni 2006 een akte van verdeling verleden bij de notaris. Bij die akte is, voor zover hier van belang, het overgrote deel van de zaken behorende tot de ontbonden gemeenschap, aan u toegedeeld. In verband daarmee heeft cliënt uit een vordering op u toegedeeld gekregen van – per saldo – € 2.656.125,00 (...).
In de akte van verdeling van 6 juni 2006 is niet bepaald op welk moment voornoemde vordering van cliënt opeisbaar wordt. De wet bepaalt dat in dat geval de vordering terstond kan worden opgeëist (zie 6:38 BW).
Cliënt maakt hierbij gebruik van deze bevoegdheid en verzoekt en voor zover nodig sommeert u hierbij om het bedrag van € 2.656.125,00 uiterlijk binnen één maand na heden op de derdengeldenrekening van mijn kantoor te voldoen (...).”
1.3 Op 11 april 2018 heeft de advocaat van klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:
“Ik behartig de belangen van [klager]. U kunt zich in het vervolg rechtstreeks tot mij wenden en dat tot nader bericht blijven doen.
Cliënt wil uiteraard graag in overleg tot een oplossing komen, maar gezegd moet worden dat hij dat al tijden probeert. Uw cliënte wil echter, naar het zich tot uw e-mail van gisteren liet aanzien, niet voor- en niet achteruit. U zult begrijpen dat dat dan een keer ophoudt. De sommatiebrief van 22 maart jl. dient in dat kader te worden begrepen en dient te worden beschouwd als het startschot van een juridische procedure voor het geval partijen nu niet alsnog binnen een redelijke termijn tot een oplossing komen.
(...)
Uiteraard kan een overleg tussen raadslieden zinvol zijn, maar het lijkt mij verstandiger om eerst duidelijk te hebben wat volgens uw cliënte de mogelijke uitgangspunten voor een regeling zouden zijn. Dit om te kunnen bepalen of het überhaupt zin heeft om verder in overleg te treden.
Mag ik van u vernemen hoe uw cliënte tegen het bovenstaande aankijkt en anders vernemen waar uw cliënte dan aan denkt voor wat betreft een mogelijke regeling?
Als daar voldoende aanknopingspunten voor zijn te vinden, kunnen u en ik daarover daarna uiteraard verder overleggen. Wat mij betreft zou dat in eerste instantie overigens ook telefonisch kunnen.
(...)
Graag verneem ik, om de kwestie niet verder te laten vertragen, uiterlijk binnen vijf dagen na heden van u.”
1.4 Op 13 april 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan de advocaat van klager, met onder meer de volgende inhoud:
“Dank voor uw bericht. De daarin gestelde termijn brengt mij echter in de problemen nu ik – zoals aangekondigd – op dit moment en de gehele volgende week in het buitenland ben. Ik zie dan ook geen kans inhoudelijk met cliënte te overleggen.
Ik kan u toezeggen dat ik in het begin van de week van 23 april inhoudelijk reageer. Kunt u daarmee leven?”
1.5 Op 16 april 2018 heeft de advocaat van klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:
“Ik kan daarmee leven, mits u mij uiterlijk dinsdag 24 april inhoudelijk bericht.”
1.6 Op 23 april 2018 heeft de advocaat van klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:
“Geachte confrère,
In reactie op uw e-mail van vanochtend in bovenstaand dossier, kan ik u namens cliënt het volgende berichten.
Een scheiding is niet aan de orde, dus de door uw cliënte aangedragen ‘regeling op hoofdlijnen’ evenmin. Met permissie, maar het komt over alsof de zaak opnieuw wordt getraineerd. Er bestaat geen enkele aanleiding om de vordering van € 2,7 mio, waarover ik uw cliënte eerder aanschreef, te laten rusten. Cliënt wil daar best een regeling voor treffen en heeft de uitgangspunten daarvoor al eerder gecommuniceerd, maar dan moet dat wel op korte termijn worden geregeld. De huidige situatie kan simpelweg niet langer voortduren. Ik zou uw cliënte daarom willen verzoeken om uiterlijk deze week te reageren op de uitgangspunten voor een regeling voor de vordering van € 2,7 mio zoals in mijn e-mail aan u van 11 april jl. Als daar niet op korte termijn overeenstemming over wordt bereikt, zal ik namens cliënt rechtsmaatregelen nemen.”
1.7 Op 1 mei 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan de advocaat van klager, met onder meer de volgende inhoud:
“Geachte confrère,
Inmiddels had ik nader overleg met cliënte naar aanleiding van uw laatste mail. Cliënte blijft van mening dat aan de huidige situatie een einde dient te komen en er duidelijkheid voor alle partijen dient te komen. Eén dezer dagen zal dan ook bij de rechtbank een verzoek tot echtscheiding worden ingediend. Uiteraard stuur ik u een afschrift daarvan.
Conform het bepaalde in art. 9 van de huwelijksvoorwaarden dient bij ontbinding van het huwelijk verrekening in waarde plaats te vinden alsof een algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan. Uitgangspunt daarbij zal derhalve zijn dat de onroerende goederen eigendom van cliënte zijn en blijven eventueel met uitzondering van de Platostraat. Op dit moment kan ik de vermogenspositie nog niet geheel overzien maar ik neem aan dat daar t.g.t. wel duidelijkheid in gaat komen.
Ik veronderstel dat u uw cliënt zult inlichten dat een echtscheiding niet valt tegen te houden. Partijen wonen al zo lang niet meer samen dat de duurzame ontwrichting m.i. toch wel vast staat. Uiteraard verdient het de voorkeur indien in goed overleg tot een algehele regeling kan worden gekomen. Nu duidelijk is dat de echtscheiding er gaat komen is het standpunt van uw cliënt m.b.t. te voeren overleg wellicht gewijzigd. Ik hoor graag daarover.
Al vele jaren financiert cliënt niet alleen haar eigen gezin met de beide kinderen van partijen maar ook dat van uw cliënt en zijn vader. Niet alleen wordt door dezen om niet gebruik gemaakt van de woning aan de Platostraat maar cliënte betaalt ook maandelijks grote bedragen t.b.v. het levensonderhoud van uw cliënt en aflossing van zijn schulden. Het inkomen van cliënte is daarvoor nauwelijks toereikend.
Zij is echter bereid een zekere maandelijkse betaling te blijven voldoen bij wijze van voorschot op een eventuele uitkering van uw cliënt in het kader van de vermogensverrekening. Ten behoeve van uw cliënt betaalt zij thans maandelijks een bedrag van circa € 5.000,-- (leaseauto € 2.000,--, creditcard € 1.500,--, storting ING € 1.500,--) alsmede nog kleinere bedragen i.v.m. oude schulden.
Cliënte is bereid die betalingen tot een bedrag van € 5.000,-- te continueren en wel ter zake van voorschot op de uiteindelijke vermogensverrekening en dus te verrekenen met het aandeel van uw cliënt daarin. Ditzelfde geldt voor eventuele andere betalingen die (noodgedwongen) gedaan moeten worden aan of ten behoeve van uw cliënt. Een en ander met ingang van de datum waarop het echtscheidingsverzoek zal worden ingediend.
Graag hoor ik het standpunt van uw cliënt en of deze bereid is in goed overleg tot verrekening te komen.”
1.8 Op 2 mei 2018 heeft verweerder namens de ex-echtgenote een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank.
1.9 Op 2 mei 2018 heeft de advocaat van klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:
“Dank voor uw bericht en de afschriften van de namens uw cliënte ingediende stukken. Cliënt zal zich niet verzetten tegen de scheiding en is vanzelfsprekend bereid om overleg te voeren over de verdeling. Hieronder leest u een eerste reactie van cliënt met betrekking tot die verdeling. Ik zal dit na terugkomst van mijn vakantie met hem bespreken; er kunnen uitdrukkelijk geen rechten aan worden ontleend. Cliënt behoudt zich het recht voor om op elk moment zijn standpunten te wijzigen of de overleggen af te breken, totdat hij zich schriftelijk ergens aan heeft gecommitteerd en op alle punten, integraal, overeenstemming is bereikt. Het leek mij niettemin wel verstandig dit vast door te sturen, zodat u vast het een en ander met uw cliënte kunt bespreken en er na terugkomst van mijn vakantie efficiënter overleg kan worden gevoerd.
Voor de goede orde en voor zover nodig bericht ik u nog dat deze e-mail (inclusief onderstaande e-mail van cliënt aan mij) als vertrouwelijk dient te worden beschouwd en niet zonder mijn toestemming in enige procedure mag worden ingebracht.
Namens cliënt behoud ik mij voor het overige alle rechten en weren voor.
Ik ga ervan uit dat we kort na terugkomst van mijn vakantie verder overleg zullen hebben.”
1.10 Op 14 juni 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan de advocaat van klager, met onder meer de volgende inhoud:
“De door u gestelde termijn is dermate kort dat daaraan redelijkerwijs niet voldaan kan worden. Dat uw cliënt nu ineens de zaak “op scherp” wil zetten is aan hem. Of hij daaraan verstandig doet is een tweede. Het is echter aan u om de normale confraternele verhoudingen in het oog te houden. Ik ben nu in het buitenland en spreek cliënte maandagmiddag. Daarna zal ik u de verhinderdata opgeven. Mocht u hierop niet willen wachten dan is dat aan u maar ik behoud mij dan uitdrukkelijk het recht voor een andere dag voor de behandeling te vragen onder overlegging van onze correspondentie op dit punt.”
1.11 Op 14 juni 2018 heeft de advocaat van klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:
“Geachte confrère,
Dank voor uw bericht. Ik heb gisteren gebeld met uw kantoor met de vraag wie uw zaken waarneemt bij uw afwezigheid. Ik kon daarmee echter niet verder worden geholpen. U kunt kennelijk wel e-mailen en u kunt dus naar ik aanneem ook de verhinderdagen van u en uw cliënte aan mij doen toekomen. Het staat u uiteraard vrij om na datumbepaling te vragen om een nieuwe datum, als daarbij geen rekening is gehouden met de verhinderdagen van uw zijde, en daarbij correspondentie over te leggen, maar dan zult u daarin wel volledig moeten zijn. U zult de rechtbank dan ook moeten informeren over het feit dat er niet of traag wordt gereageerd op mijn berichten, ondanks toezeggingen van uw zijde om daarop terug te komen. Het komt mij in dat verband ook niet zuiver voor dat u bij voorbaat de schuld bij cliënt legt van het ‘op scherp stellen’ van de verhoudingen. Dat werkt uw cliënte echt zelf in de hand en daar is zij al even mee bezig ook. Dat houdt een keer op, en dat moment is nu gekomen.”
1.12 Op 20 juni 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan de advocaat van klager, met onder meer de volgende inhoud:
“in reactie op uw bericht van 7 juni j.l. met betrekking tot taxatie van de panden het volgende:
voor taxatie van de woning aan de Amsteldijk en de woning met aanhorigheden aan de Platostraat 2 en 7 kan cliënte instemmen met makelaardij (...). Ik heb mede namens u een brief voor (...) gemaakt die ik hierbij in concept aan u toezend. Graag hoor ik even of u met de inhoud kunt instemmen.
Met één taxateur voor het hotel wordt dezerzijds niet accoord gegaan. In februari 2017 is er inderdaad een taxatie geweest door (...). U bent echter abuis waar u stelt dat deze taxatie is gedaan i.v.m. de belastingaangiftes. Daarvoor is de taxateur van de belastingdienst geweest. De taxatie door (...) is verricht in opdracht van de ABN AMRO bank i.v.m. de hypotheekaanvragen van cliënte. Deze taxatie is inmiddels 1 ½ jaar oud en er moet een nieuwe taxatie komen. Wellicht kan voorkomen worden dat er drie makelaars moeten worden ingeschakeld en dezerzijds wordt dan ook in eerste instantie een taxatie voorgesteld door twee makelaars waarbij ieder der partijen er één aanwijst. Komen deze makelaars niet tot overeenstemming dan moeten deze samen maar een derde aanwijzen.
Door cliënte wordt aangewezen makelaarskantoor (...) om haar belangen in deze belangen te behartigen. Graag hoor ik welke makelaar uw cliënt wenst in te schakelen waarbij (...) natuurlijk niet in aanmerking komt. Uiteraard worden de makelaarskosten door partijen ieder voor 50 % gedragen.
Graag ontvang ik ook uw reactie m.b.t. de taxatie van het hotel.”
1.13 Op 20 juni 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan de advocaat van klager, met onder meer de volgende inhoud:
“Mijn bericht van zojuist aan u berust deels op een misverstand en wel met betrekking tot de taxatie van de Amsteldijk en de Platostraat . Ook hier dienen twee makelaars te komen. Excuus, voor de onjuistheid en ik verzoek u de brief als ingetrokken te beschouwen evenals het concept voor (...). Ik moet nu naar een bespreking maar u heeft over een uurtje een nieuw bericht.”
1.14 Op 10 oktober 2018 is de echtscheiding uitgesproken.
1.15 Op 11 oktober 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) in strijd met toezeggingen geen taxaties heeft laten uitvoeren van drie onroerende zaken om de waarde vast te stellen, en voorts de akten waaruit de hypotheken blijken en (afschriften van) een bankrekening niet heeft overgelegd;
b) klagers advocaat niet informeert en niet met hem communiceert om te komen tot een verdeling;
c) zijn cliënte een slecht advies heeft gegeven om de fiscus niet te voldoen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat de advocaat een grote vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de wederpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Klager verwijt verweerder dat hij, in strijd met toezeggingen, geen taxaties heeft laten uitvoeren van drie onroerende zaken om de waarde vast te stellen, en voorts de akten waaruit de hypotheken blijken en (afschriften van) een bankrekening niet heeft overgelegd.
4.3 Verweerder betwist dit. Verweerder stelt dat hij, in overleg met de advocaat van klager, tot een taxatieopdracht is gekomen van een drietal onroerende zaken. Twee taxaties zijn inmiddels definitief en de rapporten zijn ook in het bezit van klager. De derde taxatie is slechts voorlopig doch het resultaat is bekend en daarvan is ook klager op de hoogte. Verweerder is niet bekend met enige toezegging die niet zou zijn nagekomen. Er is nimmer toegezegd dat aktes en bankafschriften in deze fase zouden worden overgelegd, aldus verweerder.
4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Tegenover het verweer van verweerder heeft klager dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.5 Klager verwijt verweerder dat hij klagers advocaat niet informeert en niet met hem communiceert om te komen tot een verdeling.
4.6 Verweerder betwist dit. Verweerder stelt dat tussen hem en de advocaat van klager sedert medio april 2018 uitvoerig wordt gecorrespondeerd. Dat dit niet heeft geleid tot het resultaat dat klager graag had gezien valt niet aan verweerder of zijn cliënte te verwijten, aldus verweerder.
4.7 De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerder kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder klagers advocaat niet informeert en niet met hem communiceert om te komen tot een verdeling. Dit volgt niet uit het klachtdossier. Dat verweerder kennelijk op bepaalde momenten niet in staat is geweest om binnen de door de advocaat van klager gestelde termijn op diens berichten te reageren is onvoldoende om tuchtrechtelijk verwijtbaar te zijn. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
4.8 Klager verwijt verweerder dat hij zijn cliënte een slecht advies heeft gegeven om de fiscus niet te voldoen.
4.9 Verweerder betwist dit.
4.10 De voorzitter stelt vast dat de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij. Klager is naar het oordeel van de voorzitter kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c), aangezien klager, als wederpartij van de cliënte van verweerder, onvoldoende eigen belang bij de daarin geformuleerde klacht heeft. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Klager heeft niet gesteld in welk belang hij rechtstreeks is of kan worden getroffen door het gestelde handelen en/of nalaten van verweerder waar het onderhavige klachtonderdeel betrekking op heeft. Dat is de voorzitter ook niet gebleken. De voorzitter zal klager daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel c).
4.11 Concluderend zal de voorzitter de klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren en klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk zal verklaren in klachtonderdeel c).
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;
- klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c).
Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 14 februari 2019.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 14 februari 2019 verzonden.