Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-02-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:27

Zaaknummer

19-028 DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Advocaat trad op als advocaat van Vereniging. Klager was medebestuurder van die vereniging. De drie bestuurders waren gezamenlijk bevoegd rechtshandelingen te verrichten. Nu klager klacht in privé heeft ingediend komt hem geen klachtrecht toe. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort 

’s-Hertogenbosch van 12 februari 2019

 

 

in de zaak 19-028/DB/ZWB

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

 

 

 

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de email van de stafjurist van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant van 16 januari 2019 met kenmerk K18-089, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1      Klager is bestuurder van de Vereniging van S. h.o.d.n. F., verder te noemen de Vereniging. Medebestuurders zijn de zoon van klager en diens echtgenote.

1.2      Klager heeft zich op 21 oktober 2015 tot verweerder gewend met het verzoek de Vereniging bij te staan in een door  X, (onder)verhuurder, bij dagvaarding d.d. 13 oktober 2015 tegen de Vereniging aangespannen procedure in verband met de door de Vereniging gehuurde bedrijfsruimte. Verweerder heeft bij brief d.d. 21 oktober 2015 aan voormelde medebestuurders van de Vereniging  het gesprek met klager bevestigd en een opdrachtbevestiging toegestuurd. Verweerder heeft in de opdrachtbevestiging zijn uurtarief vermeld en tevens dat klager had aangegeven dat de zoon van klager bereid was persoonlijk in privé garant te staan voor de betaling van de facturen. De opdrachtbevestiging is vervolgens door de drie gezamenlijk bevoegde bestuurders ondertekend.

1.3      Verweerder heeft per 1 juni 2018 aan klager en diens zoon bericht dat hij gelet op de tegenstrijdige instructies van hen meende dat er sprake was van een vertrouwensbreuk, althans dat deze dreigde te ontstaan. Verweerder heeft gelet op de tegenstrijdige instructies om een overleg met beiden over de voortgang van de procedure op zijn kantoor voorgesteld en verzocht om een reactie.

1.4      Verweerder heeft per e-mail van 5 juni 2018 opnieuw verzocht om een reactie en bericht dat X had ingestemd met een uitstel van twee weken en dat hij daarom bij de rechtbank een verzoek had ingediend om uitstel van twee weken voor het nemen van een akte waarin verweerder zich namens de Vereniging diende uit te laten over een deskundigenbericht. Hij verzocht voorts binnen twee dagen een afspraak voor overleg te maken en om betaling van de voorschotnota van € 1.500,-.

1.5      Verweerder heeft per email van 11 juni 2018 aan klager en diens zoon bevestigd dat hij van laatstgenoemde had begrepen dat klager toch niet bereid was om naar de op 11 juni 2018 geplande afspraak op kantoor van verweerder te komen, dat de zoon van klager had aangegeven wel vertrouwen te hebben in verweerder, maar dat hij afhankelijk was van klager als voorzitter van de Vereniging en dat het bovendien niet lukte om het voorschotbedrag voor de vervolgwerkzaamheden te voldoen.  Verweerder heeft voorts bericht dat hij zonder vertrouwensrelatie de belangen van de Vereniging niet langer naar behoren kon behartigen. Verweerder heeft zich in de procedure tussen de Vereniging en X onttrokken als advocaat van de Vereniging.

1.6      Bij op 8 augustus 2018 bij het bureau van de Orde van Advocaten ingekomen brief heeft klager een klacht bij de deken ingediend tegen verweerder.

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder weigert voor zijn werkzaamheden voor de Vereniging op naam van de zoon van klager een toevoeging aan te vragen.

 

3             VERWEER

3.1       Verweerder heeft de belangen van de Vereniging  behartigd. Verweerder heeft bij het aannemen van de zaak aangegeven dat hij de zaak enkel op betalende basis kon en wilde aannemen. Verweerder heeft zijn uurtarief in de opdrachtbevestiging vermeld. Alle bestuurders hebben schriftelijk  ingestemd met het overeengekomen uurtarief. Verweerder is, gelet op een persoonlijke garantstelling van de zoon van klager, akkoord gegaan met een betalingsregeling.

3.2       Lopende de procedure heeft klager te kennen gegeven dat zijn zoon recht had op een toevoeging. Verweerder heeft klager bericht dat hij niet de zoon van klager in privé, maar de Vereniging bijstond. Het ging bovendien om een zakelijk geschil in verband met zakelijke activiteiten. Daarvoor wordt geen toevoeging verleend. Verweerder zag daarom geen reden om een toevoeging aan te vragen.

3.3       Op enig moment werd de betalingsregeling niet meer nagekomen en ontving verweerder tegenstrijdige instructies van klager en diens zoon. Op het voorstel van verweerder hierover met elkaar in gesprek te gaan heeft de zoon van klager te kennen gegeven nog wel vertrouwen in verweerder te hebben, maar dat klager weigerde hierover met verweerder in gesprek te gaan. De zoon van klager gaf bovendien aan dat het niet lukte het voorschot voor verdere werkzaamheden te betalen. Verweerder heeft zich daarna onttrokken als advocaat van de Vereniging.

 

 

 

4             BEOORDELING

4.1      Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder in de periode van 21 oktober 2015 – 11 juni 2018 bijstand heeft verleend aan de Vereniging in een door de onderverhuurder, X, tegen haar aangespannen procedure. De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van advocaat van de Vereniging. Blijkens het door verweerder aan de deken toegezonden uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 21 oktober 2015 zijn de drie bestuurders gezamenlijk bevoegd rechtshandelingen te verrichten. Klager heeft, hoewel de stafjuriste van het bureau van de orde van Advocaten klager herhaaldelijk daar om heeft gevraagd, nagelaten een recent uittreksel uit het Handelsregister evenals een machtiging van de medebestuursleden, waaruit bleek dat zij ermee instemden dat namens de Vereniging een klacht werd ingediend, over te leggen. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat de klacht door klager op persoonlijke titel is ingediend. Nu klager in privé geen cliënt is van verweerder, komt hem geen recht toe om op persoonlijke titel een klacht over het optreden van verweerder als advocaat van de Vereniging in te dienen. 

4.2      Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, dan ook kennelijk  niet-ontvankelijk verklaren.

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

 

De voorzitter verklaart:

klager in de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk

 

Aldus beslist door mr. M. M.T. Coenegracht, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 12 februari 2019.

 

 

Griffier                                                Voorzitter