Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-09-2011

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2174

Zaaknummer

5712

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek gedaan na afloop van de zitting. Voorzitter van het hof zou er vanuit zijn gegaan dat de raad in eerste aanleg terecht bepaalde klachtonderdelen niet ontvankelijk had verklaard. afgewezen.

Uitspraak

 

         

12 september 2011

No. 5712

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van

verzoekers

tegen:

mr. W.H.B. den Hartog Jager,

plaatsvervangend voorzitter van

het Hof van Discipline,

en

mrs. W.M. Poelmann, C.M. Pannekoek-Dubois,

A.G. Scheele-Mülder en L. Ritzema,

leden Hof van Discipline.

1. De procedure

1.1 Bij beslissing van 11 januari 2010 heeft de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad), onder nummer 07-241A, aan partijen toegezonden op 11 januari 2010, van een klacht van verzoekers tegen mr. X. de klachtonderdelen a t/m d niet-ontvankelijk verklaard en de klachtonderdelen e en f ongegrond verklaard.

1.2 Tegen deze beslissing van de raad zijn verzoekers in hoger beroep gekomen bij het Hof van Discipline (verder: het hof). De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 13 september 2010 door mr. W.H.B. den Hartog Jager (verder: de voorzitter), en mrs. W.M. Poelmann, C.M. Pannekoek-Dubois, A.G. Scheele-Mülder en L. Ritzema (verder: de leden). 

1.3 Per brief van 4 oktober 2010 hebben verzoekers de voorzitter en de leden gewraakt. Het hof heeft aanvullend nog brieven van verzoekers ontvangen d.d. 12 en 23 oktober 2010.

1.4 De voorzitter heeft mede namens de leden van de kamer laten weten niet te berusten in de wraking.

1.5 Het hof heeft het wrakingverzoek behandeld in zijn zitting van 11 juli 2011, waar klagers zijn verschenen met hun gemachtigde. Verzoeker heeft gepleit aan de hand van een pleitnota, die aan het hof is overgelegd.

1.6 Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben en op het verhandelde ter zitting van 13 september 2010.

2. De beoordeling

2.1 De wrakingskamer stelt voorop dat ingevolge de wet een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof heeft dus te onderzoeken of zich ten aanzien van de voorzitter en/of de leden zulke feiten of omstandigheden voordoen. Voor de beoordeling geldt dat een lid van het hof uit hoofde van zijn benoeming wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het betreffende lid jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekers dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

2.2 Uit het wrakingsverzoek en de nadere stukken blijkt dat het wrakingsverzoek bij verzoekers is ingegeven door het optreden van de voorzitter. Voor zover het verzoek mede betrekking heeft op de leden van de kamer hebben verzoekers geen inhoudelijke argumenten aangevoerd die de onpartijdigheid van (een of meer van) de leden ter discussie stellen of die anderszins kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van enige vooringenomenheid bij die leden. Het wrakingsverzoek met betrekking tot de leden wordt dan ook  afgewezen.

2.3 Verzoekers verwijten de voorzitter vooringenomenheid bij de behandeling van de klachtzaak tijdens de zitting op 13 september 2010, omdat hij er naar hun mening bij voortduring vanuit ging dat de raad de klachtonderdelen a tot en met d terecht als niet-ontvankelijk had weggeschoven en voorts dat klachtonderdeel f weinig om het lijf had. Verzoekers hebben onder meer aangevoerd dat het op onbewezen gronden continueren van de valse dopingbeschuldiging door mr. X. juist de grond is onder klachtonderdeel f en dat op grond daarvan ook het niet-ontvankelijk achten van klachtonderdelen a tot en met d onjuist is, maar dat dit niet tot de voorzitter wilde doordringen.

2.4 Het is de taak van de voorzitter om de zaak inhoudelijk te behandelen op de wijze die hem geraden voorkomt en het nodige aan de orde te stellen. Daarbij heeft de voorzitter het recht om desnodig (kritische) vragen aan beide partijen te stellen in de mate waarin hij dat van belang acht. Uit de stukken blijkt dat de voorzitter beide partijen aan het woord heeft gelaten om hun standpunten nader toe te lichten en hen vragen heeft gesteld. De al dan niet ontvankelijkheid van enkele klachtonderdelen en de gegrondheid van klachtonderdeel f waren, gezien de beslissing van de raad was waartegen mede was geappelleerd,  onderwerp en die aan de orde dienden te komen.  Ook verzoekers zelf hebben die  in de toelichting op het ingestelde beroep aan de orde  gesteld

Rekening houdend met het voorgaande is het de wrakingskamer niet gebleken dat de voorzitter bij de behandeling van de zaak op 13 september 2010 enige grens heeft overschreden waardoor aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen worden afgedaan. Het hof merkt daarbij op dat door verzoekers ook geen concrete opmerkingen en vragen van de voorzitter hebben aangegeven die tot een andere conclusie zouden kunnen leiden Het wrakingsverzoek tegen de voorzitter dient derhalve ook te worden afgewezen.

 

3. De beslissing

Het hof:

wijst af het wrakingsverzoek van 4 oktober 2010 van verzoekers, gericht tegen mrs. W.H.B. den Hartog Jager, W.M. Poelmann, C.M. Pannekoek-Dubois, A.G. Scheele-Mülder en L. Ritzema, leden van het Hof van Discipline.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. G. Creutzberg,  J.H.J.M. Mertens-Steeghs E.A. Mout-Bouman en B.J.Th. Bouma, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2011.