Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-01-2011
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2987
Zaaknummer
5769
Inhoudsindicatie
Wraking per voorzitter gegrond. In vorige beslissing stond nagenoeg dezelfde gedraging ter discussie.
Uitspraak
21 januari 2011
No. 5769
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het wrakingsverzoek van
verzoekster
tegen:
(1) mr. W.H.B. den Hartog Jager,
plv. voorzitter van het Hof van Discipline,
(2) mr. W.M. Poelmann,
lid van het Hof van Discipline
(3) mr. C.M. Pannekoek-Dubois en
(4) mr. A.G. Scheele-Mülder
plv. leden van het Hof van Discipline
(5) mr. I.F. Schouwink,
griffier van het Hof van Discipline.
1. De procedure
1.1 Bij beslissing van 15 maart 2010 heeft de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch (verder: de raad), onder nummer B206-2009, aan partijen toegezonden op 16 maart 2010, een bezwaar van de deken tegen verzoekster gegrond verklaard en de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een jaar opgelegd.
1.2 Tegen deze beslissing van de raad is verzoekster in hoger beroep gekomen bij het Hof van Discipline (verder: het hof). De zaak zou behandeld worden ter zitting van het hof van 13 september 2010 door mr. W.H.B. den Hartog Jager als voorzitter, en de mrs. W.M. Poelmann, C.M. Pannekoek-Dubois, A.G. Scheele-Mülder en L. Ritzema als leden, terwijl mr. I.F. Schouwink als griffier zou fungeren.
1.3 In een brief, met bijlagen, van 8 september 2010 heeft verzoekster de mrs. den Hartog Jager, Poelmann, Pannekoek-Dubois, Scheele-Mülder en Schouwink gewraakt.
1.4 De mrs. Den Hartog Jager, Poelmann, Pannekoek-Dubois en Scheele-Mülder hebben laten weten niet te berusten in de wraking. Mr. Schouwink heeft in een brief van 20 september 2010 laten weten dat naar haar mening een griffier van het Hof van Discipline niet kan worden gewraakt. Verzoekster heeft daarop in een faxbrief van 1 oktober 2010 gereageerd.
1.5 Het hof heeft het wrakingverzoek behandeld in zijn zitting van 19 november 2010, waar verzoekster is verschenen.
1.6 Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben en op het verhandelde ter zitting.
2. De beoordeling
2.1. Het wrakingsverzoek voor zover gericht tegen mr. Schouwink
Art. 56 lid 6 van de Advocatenwet verklaart de artikelen 512 tot en met 519 van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van leden van het Hof van Discipline van overeenkomstige toepassing. Nu de griffier van het Hof van Discipline geen lid is van het hof, voorziet de wet niet in de mogelijkheid om de griffier te wraken. Verzoekster heeft aangevoerd dat in art. 52 lid 2 van de Advocatenwet een griffier wordt gelijkgesteld met de overige leden van het Hof van Discipline. Art. 52 lid 2 bepaalt onder meer dat geen bloed- of aanverwantschap mag bestaan tussen de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden, plaatsvervangende leden en de griffier. Deze bepaling brengt evenwel niet mee dat de griffier moet worden gerekend tot de leden van het Hof van Discipline als bedoeld in art. 56 lid 6. Het wrakingsverzoek voor zover gericht tegen mr. Schouwink is derhalve niet-ontvankelijk.
2.2 Het wrakingsverzoek voor zover gericht tegen de mrs. Poelmann, Pannekoek-Dubois en Scheele-Mülder
Verzoekster betoogt dat de rechterlijke onpartijdigheid van mrs. Poelmann, Pannekoek-Dubois en Scheele-Mülder bij een beslissing in de onderhavige zaak schade kan lijden omdat zij als leden van het hof reeds hebben meebeslist in eerdere zaken, te weten de zaken met nummers 4847 (beslissing van 16 november 2007, mede gewezen door mr. Scheele-Mülder), 4904 (beslissing van 30 november 2007, mede gewezen door mr. Poelmann) en 5212, (beslissing van 27 juni 2008, mede gewezen door mr. Pannekoek-Dubois), waarin het ging om klachten tegen verzoekster en de zaak met nummer 4357 (beslissing van 13 maart 2006, mede gewezen door de mrs. Poelmann en Scheele-Mülder), waarin het ging om klachten van verzoekster tegen mr. F. Kolkman. Al deze tuchtzaken zijn, naar het hof begrijpt, evenals de onderhavige tuchtzaak, uiteindelijk uitvloeisel van een geschil over de eigendom van een paard, waarin verzoekster partij was en voor zichzelf als advocaat optrad.
2.3 Voor wat betreft de beslissingen in de zaken met de nummers 4357, 4847 en 5212 heeft verzoekster niet nader geadstrueerd waarom de rechterlijke onpartijdigheid van de mrs. Poelmann, Pannekoek-Dubois en Scheele-Mülder schade zou kunnen lijden doordat zij die beslissingen mede hebben gewezen. De enkele omstandigheid dat deze leden van het hof al mede hebben beslist in eerdere zaken acht het hof, mede gelet op de inhoud van de beslissingen in die zaken, onvoldoende om, objectief gezien, de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen. Het hof ziet in de omstandigheid dat die eerdere zaken uiteindelijk een uitvloeisel waren van hetzelfde civiele geschil evenmin reden om te vrezen voor schade aan de rechterlijke onpartijdigheid van de mrs. Poelmann, Pannekoek-Dubois en Scheele-Mülder.
2.4 De beslissing van het hof van 30 november 2007 in de zaak met nummer 4904 betreft een dekenbezwaar, dat zowel door de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage als door het hof gegrond is bevonden. Verzoekster voert thans aan dat het hof in zijn beslissing het grondrecht van verzoekster op een eerlijk proces heeft geschonden zodat die beslissing onrechtmatig is. Uit haar verdere toelichting op dit punt valt af te leiden dat verzoekster kritiek heeft op de houding van de toenmalige Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Dordrecht en dat zij de beslissing van het hof van 30 november 2007 onjuist acht. Verzoekster voert echter geen feiten of omstandigheden aan op grond waarvan zou kunnen worden verondersteld dat in de procedure die geleid heeft tot de beslissing in de zaak met nummer 4904 het grondrecht van verzoekster op een eerlijk proces is geschonden. Het hof ziet dan ook geen reden voor de vrees voor mogelijke schade aan de onpartijdigheid van mr. Poelmann, die de beslissing van 30 november 2007 mede heeft gewezen. Zijn betrokkenheid bij de beslissing van het hof van 13 maart 2006 in de zaak 4357 maakt dit niet anders.
2.5 Het wrakingsverzoek voor zover gericht tegen mr. Den Hartog Jager
Verzoekster betoogt dat de rechterlijke onpartijdigheid van mr. Den Hartog Jager bij een beslissing in de onderhavige zaak schade kan lijden omdat hij als voorzitter reeds heeft meebeslist in de zaak van dit hof met nummer 5209 (beslissing van 24 november 2008). Die zaak betrof bezwaren van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Dordrecht, inhoudende, kort gezegd, dat verzoekster in een periode waarin zij geschorst was niettemin in haar hoedanigheid van advocaat is opgetreden, dat verzoekster door de deken gevraagde informatie niet heeft verstrekt en dat verzoekster een behoorlijk functioneren van het klachtrecht van de deken als toezichthouder heeft getracht te frustreren en aldus heeft gehandeld zoals een advocaat niet betaamt. De Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage achtte die bezwaren gegrond en legde als maatregel op schrapping van het tableau. Ook het hof achtte de klacht gegrond. Ten aanzien van de door de raad opgelegde maatregel overwoog het hof:
“Verweerster meent voorts dat de maatregel van schrapping van het tableau in casu disproportioneel is. Het hof neemt dienaangaande in overweging dat handelen in strijd met de opgelegde schorsing in beginsel de maatregel van schrapping van het tableau rechtvaardigt. Het betreft in dit geval overtreding door het versturen van een uitstelverzoek aan een collega met afschrift aan de deken en de communicatie met de deken. Het hof rekent verweerster zwaar aan dat zij zich, met een misplaatst beroep op de vrijheid van meningsuiting en miskenning van het gezag van de deken, bedient van onnodige en grievende kwalificaties aan het adres van de deken en zijn voorganger, en dat zij hen (straf)klachten in het vooruitzicht stelt. Verweerster meent bovendien te moeten volharden bij het gebruik van deze onbetamelijke kwalificaties, niet alleen nadat zij in de beslissing van dit hof van 30 november 2007 daarop op niet mis te verstane woorden was gewezen, maar ook zelfs nadat de raad haar, mede om die reden, de maatregel van schrapping van het tableau had opgelegd. Zowel in het beroepschrift als ter zitting blijft verweerster de deken beschuldigen van valsheid in geschrifte en laster, hoewel zij toch moet begrijpen dat het strafrecht in deze tuchtzaak niet aan de orde is. Zij neemt bovendien geen afstand van de handelwijze van haar rechtshulpverlener, die zich van dezelfde onbetamelijke toonzetting bedient. Het hof laat in het bijzonder zwaar meewegen dat verweerster geen afstand neemt van diens kwalificatie dat de maatregelen van de deken “in een voormalig Oostblokland niet zouden hebben misstaan”.
Hoewel de beslissing van de raad om verweerster te schrappen van het tableau in de gegeven omstandigheden niet als disproportioneel kan worden aangemerkt, is het hof toch van oordeel, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, dat schrapping van het tableau thans nog (net) niet geboden is.”
2.6 In de onderhavige zaak gaat het om, door de raad gegrond bevonden, dekenbezwaren inhoudende, kort gezegd, dat verzoekster ondanks de in het verleden aan haar opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen volhardt in haar onbetamelijke gedrag. Het hof acht, met verzoekster, onwenselijk dat de voorzitter die in de beslissing van het hof van 24 november 2008 mede-oordeelde als hiervoor geciteerd en meer in het bijzonder dat schrapping van het tableau van verzoekster “thans nog (net) niet geboden is” ook in de onderhavige zaak, zal meebeslissen. In zoverre oordeelt het hof dat de bij verzoekster bestaande vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid van mr. Den Hartog Jager schade zou kunnen lijden objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek is derhalve gegrond voor zover het is gericht tegen de voorzitter.
3. De beslissing
Het hof:
- verklaart het wrakingsverzoek van verzoekster voor zover gericht tegen mr. Schouwink niet ontvankelijk;
- wijst af het wrakingsverzoek van verzoekster voor zover gericht tegen de mrs. Poelmann, Pannekoek-Dubois en Scheele-Mülder;
- wijst toe het wrakingsverzoek van verzoekster, voor zover gericht tegen mr. W.H.B. den Hartog Jager.
Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, Ch.M.E.M. Paulussen, G. Creutzberg, J.C. van Oven, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.G.J. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2011.