Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-06-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3631
Zaaknummer
5752
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek tegen kamer Hof van Discipline afgewezen.
Uitspraak
Beslissing van 18 juni 2012
in de zaak 5752
naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:
verzoekers
tegen:
mr. W.H.B. den Hartog Jager
mr. J.S.W. Holtrop
mr. G.W.S. de Groot
mr. G.R.J. de Groot
mr. W.K. van Duren
leden Hof van Discipline
gewraakten
1 DE PROCEDURE
1.1 Bij beslissing van 17 februari 2010 heeft de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad), onder nummer 09-213A, aan partijen toegezonden op 17 februari 2010, van een klacht van klagers tegen mr. L. klachtonderdeel a gegrond verklaard en de klachtonderdelen b, c en d ongegrond.
1.2 Tegen deze beslissing van de raad zijn klagers in hoger beroep gekomen bij het Hof van Discipline (verder: het hof). De zaak zou ter zitting van het hof van 4 juni 2012 behandeld worden door mr. W.H.B. den Hartog Jager (verder: voorzitter) en mrs. J.S.W. Holtrop, G.W.S. de Groot, G.R.J. de Groot en W.K. van Duren (verder: de leden).
1.3 Per brief van 3 juni 2012 hebben verzoekers de voorzitter en de leden gewraakt.
1.4 Het wrakingsverzoek is door het hof behandeld buiten aanwezigheid van verzoekers.
1.5 Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben.
2 BEOORDELING
2.1 Het wrakingsverzoek van verzoekers berust op drie gronden, te weten:
1. de griffier van het hof heeft aan verzoekers naar aanleiding van hun verzoek om toezending van een beslissing van het hof, een geanonimiseerde beslissing toegezonden in een zaak waarin een advocaat is geschrapt van het tableau. Door aldus te handelen maakt het hof zich schuldig aan het beschermen van foute (voormalige) advocaten en wordt het journalistieke werk van verzoeker sub. 1 onmogelijk gemaakt. Verzoekers achten zich in hun mensenrechten geschonden en stellen daar de voorzitter verantwoordelijk voor.
2. mr. L. heeft voorafgaand aan de geplande zitting van het hof op 4 juni 2012 een pleitnota aan het hof doen toekomen. De griffier van het hof heeft verzoekers bericht dat op de zitting zal worden beslist of de pleitnota wordt toegelaten. Verzoekers achten dat in strijd met artikel 6 EVRM omdat zij voldoende tijd moeten hebben om zich op de zitting voor te bereiken en de documenten van de tegenpartij te bestuderen, teneinde daarop te kunnen reageren.
3. verzoekers zijn van Servische/Italiaanse/Joegoslavische/buitenlandse/allochtone afkomst met de Nederlandse nationaliteit en zijn vanaf 1992 slachtoffer van de extremistische propaganda van o.a. de staatstelevisie en andere media in Nederland tegen Joegoslaven, Serviërs, Italianen en allochtonen. Geen van de rechters/leden van het hof die de zaak op 4 juni 2012 zouden behandelen, hebben tegen dit zware racisme geprotesteerd. Evenmin hebben de rechters tegen hun eigen rechtbanken geprotesteerd en afstand van deze racistische rechtbanken genomen. De inhoudelijke zaak van verzoekers mag door niemand werkzaam bij de rechtbanken Alkmaar, Amsterdam, Arnhem, Breda, Den bosch, Den Haag, Dordrecht, Haarlem, Utrecht en Zutphen behandeld worden. Verder eisen verzoekers dat advocaten geen deel uit mogen maken van het hof omdat niet met 100% zekerheid kan worden vastgesteld dat deze advocaten onafhankelijk functioneren of dat zij b.v. niet door de tegenpartij worden betaald.
Verzoekers vragen het hof de behandelingen van de zaken (het hof begrijpt zowel het wrakingsverzoek als de hoofdzaak) in november van 2012 voort te zetten.
2.2 Op grond van artikel 47 lid 2 van de Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 en verder van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een verzoeker elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het hof heeft derhalve te onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.
Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens de verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoekers dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.3 Dat aan verzoekers door de griffier een door het hof genomen beslissing in geanonimiseerde vorm is toegezonden, is in overeenstemming met de voor het hof geldende regels voor het publiceren en daarmee openbaar maken van zijn uitspraken. De mensenrechten van verzoekers zijn daardoor niet geschonden. Evenmin kan worden gesteld dat de voorzitter door die toezending blijk geeft van vooringenomenheid jegens verzoekers of dat de vrees van verzoekers daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het door verzoekers onder 1. gestelde levert derhalve geen grond voor wraking op.
2.4 Verzoekers maken bezwaar tegen het feit dat mr. L. op voorhand aan het hof voor de zitting een pleitnota heeft toegezonden. Dit bezwaar levert evenmin een grond voor wraking op. Op de zitting waarop het inhoudelijke hoger beroep van verzoekers tegen mr. L. behandeld zal worden, kunnen verzoekers hun bezwaren aan het hof voorleggen, waarna het hof op die bezwaren zal beslissen. Het is niet aan de griffier om op voorhand beslissingen als door verzoekers gewenst, te nemen. De mededeling van de griffier bevat slechts een juiste weergave van de gang van zaken bij het hof. Daaruit kan het vereiste gebrek aan onpartijdigheid bij de voorzitter en de leden niet worden afgeleid.
2.4 Met betrekking tot het onder 3 van 2.1 gestelde zijn, naar het oordeel van het hof, door verzoekers onvoldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit afgeleid kan worden dat bij de behandeling van het door hen ingestelde hoger beroep de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden of dat de voorzitter en de leden een vooringenomenheid jegens verzoekers koesteren, noch dat de vrees van verzoekers voor een vooringenomenheid van de voorzitter en de leden objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek is derhalve kennelijk ongegrond.
2.5 Uit het verzoek van verzoekers zowel dit wrakingsverzoek als de hoofdzaak in november 2012 te behandelen, concludeert het hof dat verzoekers met hun wrakingsverzoek op 3 juni 2012 hebben beoogd op oneigenlijke wijze aanhouding van de behandeling van hun zaak op 4 juni 2012 te verkrijgen. Het hof bestempelt deze gang van zaken als misbruik van recht en ziet geen aanleiding om een zitting te houden voor de behandeling van het wrakingsverzoek. Het hof zal aanstonds beslissen. Het verzoek tot wraking is kennelijk ongegrond. Op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering bepaalt het hof dat een volgend verzoek tot wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling wordt genomen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- wijst het wrakingsverzoek van 3 juni 2012 van verzoekers gericht tegen mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, en mrs. J.S.W. Holtrop, G.W.S. de Groot, G.R.J. de Groot en W.K. van Duren, leden van het Hof van Discipline, af;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs.W.M. Poelmann, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, G.J.S. Bouwens en A.D.R.M. Boumans , leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2012.