Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-12-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:247

Zaaknummer

160224

Inhoudsindicatie

Het beroep van klager is na afloop van de beroeptermijn ingediend en is daarom niet-ontvankelijk. In hoger beroep speelt alleen de klacht dat verweerder het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Beroepsfout. Gegrond. De grieven van verweerder tegen de door de raad opgelegde kostenveroordeling stuiten af op de Tijdelijke Richtlijn Kostenveroordeling Hof en Raden van Discipline. Verweerder wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klager en de Orde in hoger beroep.

Uitspraak

Beslissing

van 19 december 2016   

in de zaak 160224

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 8 augustus 2016, gewezen onder nummer 16-399/A/A, aan partijen toegezonden op 8 augustus 2016, waarbij klachtonderdeel a, b en d ongegrond zijn verklaard, klachtonderdeel c gegrond is verklaard en waarvoor verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd heeft gekregen. Voorts is verweerder veroordeeld tot het betalen van het griffierecht en de proceskosten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2016:173.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie van de gemachtigde van verweerder, mr. W, waarbij verweerder van deze beslissingen in hoger beroep is gekomen, is per e-mail op 30 augustus 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    het beroepsschrift van verweerder, ter griffie ontvangen op  per e-mail op 30 augustus 2016;

-    de memorie van antwoord, tevens van incidenteel beroep van klager, ter griffie ontvangen op 20 oktober 2016;

-    een verweerschrift van de gemachtigde van verweerder, van 16 november 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 november 2016, waar klager, bijgestaan door mw. G, en verweerder, bijgestaan door mr. W, zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a.    in de ontbindingsprocedure fouten heeft gemaakt en de gevolgen daarvan voor klager niet serieus heeft genomen, door aan te sturen op een neutrale  ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voorzienbare juridische complicaties en onduidelijkheden over de positie van klager niet te onderzoeken en onvoldoende te doen om de positie van klager in het geschil zo sterk mogelijk te maken;

b.    procesrechtelijk steken heeft laten vallen, onder meer door geen bewijsaanbod te doen en door onvoldoende feiten en omstandigheden aan te voeren over de werkomstandigheden waaronder klager zijn functie moest uitoefenen;

c.    in de hoger beroepsprocedure het griffiegeld dat daarvoor was verschuldigd, niet tijdig heeft voldaan.

4    FEITEN

In overweging 2.13 heeft de raad vastgesteld dat het gerechtshof de wederpartij van de klager in de procedure aangaande de ontslagprocedure heeft ontslagen van de instantie omdat het griffierecht in hoger beroep niet tijdig door verweerder was voldaan, hetgeen door verweerder is erkend. Dit feit vormt ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    De  memorie van de gemachtigde van de klager, mevrouw G, waarin wordt opgekomen tegen de gegeven beslissing ten aanzien van de klachtonderdelen a en b is per e-mail op 20 oktober 2016 ontvangen ter griffie van het hof.

5.2    Artikel 56, eerste lid, Advocatenwet bepaalt dat gedurende dertig dagen na verzending van de beslissing van de raad hoger beroep kan worden ingesteld. Aangezien de beslissing van de raad op 8 augustus 2016 is toegezonden aan partijen kon klager uiterlijk 7 september 2016 beroep instellen.

5.3    Nu de memorie van klager door de griffie van het hof eerst op 20 oktober 2016 is ontvangen, derhalve na afloop van voormelde in artikel 56, eerste lid, Advocatenwet neergelegde termijn, is het beroep van klager niet-ontvankelijk. De advocatenwet kent immers niet de mogelijkheid van incidenteel appel.

5.4    Dat brengt met zich dat alleen de beslissing van de raad ten aanzien van klachtonderdeel c nog aan de orde is in hoger beroep.

5.5    Verweerder heeft een beroepsfout gemaakt door het griffierecht in hoger beroep niet tijdig te voldoen. Dit door verweerder erkende feit vormde voor de raad de reden om hem naast de maatregel van enkele waarschuwing in de kosten van de procedure te veroordelen op basis van de Tijdelijke Richtlijn Kostenveroordeling Hof en Raden van Discipline zoals deze met ingang van 1 januari 2015 door genoemde Colleges wordt gehanteerd. De grieven die namens verweerder zijn aangevoerd stuiten daar op af. Nu het onderzoek in hoger beroep niet heeft geleid tot andere gevolgtrekkingen en beschouwingen dan die vervat in de beslissing van de raad, verenigt het hof zich daarmee en dient de beslissing van de raad te worden bekrachtigd.     

5.6    Nu de beslissing van de raad wordt bekrachtigd  en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet bepalen dat de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht in hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken door verweerder aan klager worden vergoed. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,-.

5.7    Het hof ziet daarnaast termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 57, tweede lid juncto artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,- en moeten binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten zijn betaald.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beroep van klager niet-ontvankelijk;

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 8 augustus 2016, gewezen onder nummer 16-399/A/A;

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van

- € 25,- aan klager; en

-  € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, te betalen binnen een maand na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, o.v.v. “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 160224”.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. D.J. Markx en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.P.L. de Vries, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2016.

                                  

griffier    voorzitter    

       

De beslissing is verzonden op 19 december 2016.