Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-08-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2018:249
Zaaknummer
17-878
Inhoudsindicatie
Geheimhoudingsplicht. Ter zitting hebben partijen toegelicht dat verweerder als familieadvocaat van klagers wordt beschouwd en hij in dat kader tevens als advocaat betrokken is geweest bij de strafzaak van hun inmiddels overleden zoon. Na deze nieuwe informatie ter zitting is de raad gebleken dat de beslissing van de voorzitter is gebaseerd op een onjuiste feitelijke basis en op een onjuiste duiding van de klacht van klagers door de deken in de aanbiedingsbrief. Op grond hiervan oordeelt de raad het verzet gegrond. Klagers beklagen zich erover dat verweerder met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht jegens hun overleden zoon weigert om de van hun zoon verkregen en mogelijk relevante informatie te gebruiken in een te entameren voorlopig getuigenverhoor namens klagers. De raad is van oordeel dat het meewerken door verweerder aan een voorlopig getuigenverhoor op basis van de hiervoor genoemde wens van klagers ook naar het oordeel van de raad leidt tot een schending van de geheimhoudingsplicht van verweerder jegens zijn cliënt. Het overlijden van de cliënt van verweerder maakt daar geen einde aan. Dat sprake is van zwaarwegende gronden, die een doorbreking van de geheimhoudingsplicht van verweerder zouden rechtvaardigen, is de raad niet gebleken; daartoe is onvoldoende gesteld. Ter zitting is door verweerder nog verklaard dat de zoon van klagers hem uitdrukkelijk had gevraagd om de informatie met niemand, ook niet met zijn ouders, te delen. Verweerder had ook nog aan die wens gevolg te geven. Daarbij merkt de raad op dat een veronderstelde toestemming van een kind aan zijn ouders in dit soort kwesties in het algemeen niet worden aangenomen, zoals klagers hebben betoogd. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 20 augustus 2018
in de zaak 17-878
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 22 januari 2018 op de klacht van:
klagers
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 14 juni 2017, aangevuld bij brief van 26 juni 2017, hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 31 oktober 2017 met kenmerk K 17/58, door de raad ontvangen op 1 november 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 22 januari 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op diezelfde datum is verzonden aan klagers.
1.4 Bij brief van 19 februari 2018, door de raad ontvangen op 20 februari 2018, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 16 april 2018 in aanwezigheid van klagers en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift, met bijlagen, van klagers van 19 februari 2018. Daarnaast heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klagers van 9 april 2018, met bijlage.
2 FEITEN
2.1 Klagers zijn in verzet opgekomen tegen de weergave van de vaststaande feiten in de beslissing van de voorzitter. In verband met de overzichtelijkheid stelt de raad opnieuw de vaststaande feiten vast.
2.2 Eind 2007 heeft de zoon van klagers, nadat hij in verzekering werd gesteld, een overeenkomst van opdracht gesloten met het kantoor van verweerder. Verweerder heeft samen met collega mr. W de eerste intake gedaan. Mr. W heeft daarna de belangen van de zoon in zijn strafzaak behartigd. De zoon van klagers is in november 2007 strafrechtelijk veroordeeld.
2.3 Verweerder en collega mr. R hebben klagers bijgestaan in civiele- en strafzaken.
2.4 Kort voor het overlijden van de zoon van klagers, die op 8 november 2013 suïcide heeft gepleegd, heeft de zoon van klagers in een gesprek met verweerder op zijn kantoor informatie met hem gedeeld.
2.5 Klagers hebben verweerder verzocht om een voorlopig getuigenverhoor namens hen te entameren teneinde vast te stellen wie de aansprakelijke personen voor de onterechte procedures jegens hun zoon zijn geweest, voorafgaande aan een bodemprocedure tot schadevergoeding.
2.6 Op 10 februari 2017 heeft verweerder de deken om advies gevraagd met betrekking tot zijn van de zoon van klagers verkregen informatie en toestemming gevraagd om die informatie te mogen gebruiken in een namens klagers te entameren voorlopig getuigenverhoor in een onrechtmatige daadsactie. De deken heeft negatief geadviseerd, zoals blijkt uit de e-mail van verweerder aan klagers van 8 mei 2017.
2.7 Verweerder heeft met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht jegens de zoon van klagers de verkregen informatie niet aan klagers verstrekt en de opdracht tot indiening van het verzoekschrift voor een voorlopig getuigenverhoor teruggeven.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De - ter zitting van de raad - gewijzigde klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
hij met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht jegens hun overleden zoon weigert om de van hun zoon verkregen en mogelijk relevante informatie te gebruiken in een te entameren voorlopig getuigenverhoor namens klagers.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat
- door de plaatsvervangend voorzitter in zijn beoordeling is uitgegaan van onjuiste feiten;
- de deken hun klacht niet juist heeft weergegeven, zodat de plaatsvervangend voorzitter ook daarom een onjuiste beslissing heeft genomen.
4 VERWEER
4.1 Naar aanleiding van de ter zitting gewijzigde klacht heeft verweerder zijn verweer ter zitting nader toegelicht, waarop hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling nader wordt ingegaan.
5 BEOORDELING
5.1 Allereerst zal de raad het verzet beoordelen. Na nieuwe informatie ter zitting is de raad gebleken dat de beslissing van de voorzitter is gebaseerd op een onjuiste feitelijke basis en op een onjuiste duiding van de klacht van klagers door de deken in de aanbiedingsbrief. Nu de klacht niet op basis van de juiste gegevens is beoordeeld, had de voorzitter niet tot het oordeel kunnen komen dat de klacht kennelijk ongegrond was en is nader onderzoek aangewezen. Op basis hiervan oordeelt de raad het verzet gegrond.
5.2 De raad zal thans de klacht zelf beoordelen.
5.3 Ter zitting hebben partijen toegelicht dat verweerder als familieadvocaat van klagers wordt beschouwd en hij in dat kader tevens als advocaat betrokken is geweest bij de strafzaak van hun inmiddels overleden zoon.
5.4 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat klagers hem in een civiele kwestie hebben gevraagd een voorlopig getuigenverhoor te starten. Hij heeft die opdracht aanvaard en aanvankelijk een concept-verzoekschrift opgesteld, maar dat vervolgens niet ingediend en de opdracht teruggegeven aan klagers. Volgens verweerder moest hij dat doen, omdat klagers de aan hem toevertrouwde nadere informatie van hun zoon niet via hem mochten krijgen in verband met zijn nog altijd voortdurende geheimhoudingsplicht jegens zijn oud-cliënt. Verweerder wist dat klagers die aanvullende informatie van de zoon nodig hadden voor hun zaak. Als hij het getuigenverhoor wel had voortgezet dan zou hij ofwel bij het stellen van vragen aan de getuigen de van de zoon ontvangen relevante informatie moeten onthullen en zijn geheimhoudingsplicht jegens de zoon moeten schenden, dan wel het getuigenverhoor moeten doen op basis van al bekende informatie, waardoor hij niet de belangen van klagers naar behoren zou behartigen. Volgens verweerder heeft hij, na overleg met en op advies van de deken, dan ook op terechte gronden geweigerd om de bewuste informatie van hun zoon in het kader van het getuigenverhoor van klagers te gebruiken, zodat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft.
5.5 Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter het juiste criterium gehanteerd bij de beoordeling en gaat de raad daar ook van uit. Het meewerken aan een voorlopig getuigenverhoor op basis van de hiervoor genoemde wens van klagers leidt ook naar het oordeel van de raad tot een schending van de geheimhoudingsplicht van verweerder jegens zijn cliënt, de zoon van klagers. Het overlijden van zijn cliënt maakt daar geen einde aan. Dat sprake is van zwaarwegende gronden, die een doorbreking van de geheimhoudingsplicht van verweerder zouden rechtvaardigen, is de raad niet gebleken; daartoe is onvoldoende gesteld. Ter zitting is door verweerder nog verklaard dat de zoon van klagers hem uitdrukkelijk had gevraagd om de informatie met niemand, ook niet met zijn ouders, te delen. Verweerder had ook nog aan die wens gevolg te geven. Daarbij merkt de raad op dat een veronderstelde toestemming van een kind aan zijn ouders in dit soort kwesties in het algemeen niet worden aangenomen, zoals klagers hebben betoogd.
5.6 Op grond van het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt, zowel jegens klagers als jegens zijn oud-cliënt, zodat hem geen tuchtrechtelijk verwijt van zijn handelen kan worden gemaakt. De raad zal de klacht dan ook ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. R.P.F. van der Mark, B.E.J.M. Tomlow, M.W. Veldhuijsen, A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2018.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 20 augustus 2018.