Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-11-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:210
Zaaknummer
180190
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaat. Klager heeft zijn instructie om beroep in te stellen tegen de beslissingen op bezwaar niet aan verweerster gegeven maar aan een ander, van wie klager wist dat die zijn zaak niet behandelde. Geen verwijt aan verweerster. Klacht ongegrond. Bekrachtiging beslissing raad.
Uitspraak
BESLISSING
van 2 november 2018
in de zaak 180190
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 15 juni 2018, onder nummer 18-132/A/A, aan partijen toegezonden op 15 juni 2018, waarbij de klacht van klager tegen verweerster in alle onderdelen ongegrond is verklaard.
1.2 De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als: ECLI:NL:TADRAMS:2018:129.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 13 juli 2018 ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg.
2.2 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 7 september 2018, waar klager en verweerster zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet omdat zij:
a) ….
b) ondanks instructie daartoe geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissingen op bezwaar van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB);
c) …..
4 FEITEN
Voor zover in hoger beroep nog van belang is het volgende komen vast te staan:
4.1 Vanaf 2010 heeft verweerster klager als advocaat bijgestaan in verschillende kwesties, waaronder een bezwaarprocedure tegen een beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in 2015.
4.2 Op 16 december 2015 heeft verweerster klager een e-mail gestuurd met onder meer de navolgende inhoud: “Gelieve bijgaand aan te treffen de beslissingen op bezwaar van SVB. Ik verzoek u vriendelijk om aan mij te laten weten of u beroep wenst in te stellen.”
4.3 Op 24 augustus 2017 heeft klager verweerster een e-mail gestuurd met onder meer de navolgende inhoud: “… Volgens de SVB is het te wijten aan Uw nalatigheid dat ik op mijn AOW wordt gekort.”
4.4 Verweerster heeft klager dezelfde dag als volgt geantwoord: “Dat er op de aow wordt gekort is te wijten aan de ambtshalve aanslagen die er jaren geleden zijn opgelegd. […..] Ik heb u tijdens de SVB procedure geadviseerd om voor zover mogelijk alsnog aangifte te doen over de jaren waarover ambtshalve aanslagen zijn opgelegd zodat de aanslagen over die jaren wellicht lager kunnen uitvallen waardoor met terugwerkende kracht zou kunnen komen vast te staan dat u alsnog voldoende belasting en premie over die jaren hebt betaald, [….]. Wellicht dat u alsnog deze aangiften kunt verzorgen zodat we alsnog de discussie over dit onderwerp kunnen heropenen.”
4.5 Ter zitting van de raad op 20 april 2018 is ter sprake gekomen dat klager en verweerster in onderling overleg wellicht alsnog tot een oplossing zouden kunnen komen, wat kon betekenen dat klager de klacht zou intrekken. Op 12 juni 2018 hebben klager en verweerster afspraken gemaakt. Op 15 juni 2018 heeft verweerster de gemaakte afspraken op papier gezet, per e-mail aan klager toegezonden en klager verzocht de klacht in te trekken. Klager heeft daartoe een door hem ondertekende verklaring aan verweerster gezonden, die verweerster per fax diezelfde avond heeft toegezonden aan de raad en aan de Orde van Advocaten te Amsterdam. De raad heeft partijen per brief van 18 juni 2018 bericht dat de intrekking van de klacht is ontvangen op de dag van de aangekondigde uitspraak na sluitingstijd van de griffie, dat de intrekking te laat is geweest en dat de beslissing van 15 juni 2018 in stand bleef.
5 BEOORDELING
5.1 Ter zitting van het hof heeft klager verklaard dat hij van mening is dat de intrekking van de klacht is vervallen doordat de mededeling daarvan te laat aan de raad is doorgegeven en er al een uitspraak lag. Voorts heeft klager ter zitting van het hof bevestigd dat zijn appel alleen betrekking heeft op klachtonderdeel b). Uit de bestreden beslissing blijkt dat de raad niet heeft kunnen vaststellen dat verweerster ondanks instructie geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissingen op bezwaar.
5.2 Klager heeft aangevoerd dat hij mondeling opdracht heeft gegeven tot het instellen van beroep en heeft ter zitting toegelicht dat hij die opdracht heeft gegeven aan een medewerker van het kantoor van verweerster die hij als chef de bureau zag.
5.3 Verweerster heeft aangevoerd dat de betreffende medewerker met klager over openstaande declaraties heeft gesproken maar geen enkele bemoeienis had met de zaken die verweerster voor klager behandelde. Verder heeft zij aangevoerd dat haar niets bekend was van een opdracht die klager aan deze medewerker zou hebben gegeven om beroep in te stellen.
5.4 Het hof stelt vast dat het hoger beroep, voor zover daar nog belang bij bestaat omdat klager de klacht wenste in te trekken, alleen betrekking heeft op klachtonderdeel b). Het hof stelt verder vast dat klager zijn instructie om beroep in te stellen tegen de beslissingen op bezwaar niet aan verweerster heeft gegeven maar aan een ander, waarvan klager wist dat die ander zijn zaak niet in behandeling had. Niet valt in te zien welk verwijt verweerster te maken valt van het feit dat deze instructie verweerster niet heeft bereikt. De beslissing van de raad dient dan ook te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
Bekrachtigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort Amsterdam van 15 juni 2018 in de zaak 18-132/A/A.
Aldus gewezen door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mrs. T. Zuidema en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 2 november 2018.