Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-01-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:1

Zaaknummer

18-386/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Advocaat heeft een zaak van een voormalig kantoorgenote overgenomen. Advocaat had als lid van de maatschap aan die kantoorgenote mede de instructie gegeven om de cliënt niet te informeren over haar vertrek. Van die advocaat had mogen worden verwacht dat zij de cliënt tijdig op de hoogte had gesteld van de overdracht van de zaak. Het valt de advocaat tuchtrechtelijk te verwijten dat zij de cliënt hiermee een week voor de zitting tijdens de voorbespreking van die zitting heeft overvallen.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond, waarschuwing, kostenveroordeling.

Uitspraak

 

 

 

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 7 januari 2019

in de zaak 18-386/DB/ZWB

 

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

klager

 

 

tegen:

 

 

 

verweerster

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

 

 

1.1      Bij brief van 27 maart 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerster.

 

1.2      Bij brief aan de raad van 18 mei 2018 met kenmerk K17-087 , door de raad ontvangen op 22 mei 2018 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

 

1.3      De klacht is, gelet op de samenhang van beide klachten, gelijktijdig behandeld met de klacht van klager in klachtzaak 18-382/DB/ZWB. De klachten zijn behandeld ter zitting van de raad van 22 oktober 2018 in aanwezigheid van klager en verweersters in beide klachtzaken. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-  de brief van de deken van 18 mei 2018, met bijlagen.

 

 

2          FEITEN

 

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

 

2.1      Klager werd in een letselschadezaak bijgestaan door mr. B, voormalig kantoorgenote van verweerster. Mr. B heeft bij brief van 3 oktober 2016 aan klager een afschrift van haar namens klager aan de rechtbank verzonden verzoekschrift  toegestuurd. De griffier van de rechtbank heeft bij brief van 10 november 2016 een oproep voor de zitting van de kantonrechter op 12 januari 2017 om 9.30 uur aan mr. B toegezonden. Mr. B heeft bij brief van 14 november 2016 een afschrift van de oproep aan klager toegezonden en hem verzocht een afspraak te maken om de zitting voor te bereiden. Mr. B heeft bij brief van 17 november 2016 de met klager op 5 januari 2017 gemaakte afspraak bevestigd. Mr. B heeft op 30 november 2016 haar arbeidsovereenkomst bij het kantoor van verweerster opgezegd. Op 16 december 2016 was de laatste werkdag van mr. B bij het kantoor van verweerster.

 

2.2      Op 5 januari 2017 heeft verweerster klager uit de wachtkamer opgehaald en hem medegedeeld dat zij de zaak van klager, wegens het vertrek van mr. B, had overgenomen. Op 12 januari 2017 heeft de mondelinge behandeling van het verzoekschrift door de kantonrechter plaatsgevonden. Verweerster heeft klager tijdens de zitting bij de kantonrechter bijgestaan.

 

2.3      Verweerster heeft bij brief van 14 februari 2017 een afschrift van de beschikking van de rechtbank van 9 februari 2017 aan klager toegezonden. Verweerster heeft klager geïnformeerd over de inhoud van de beschikking. Zij schreef voorts dat zij zich kon voorstellen dat klager teleurgesteld was in de uitspraak, maar dat zij weinig aanleiding zag om verdere juridische stappen te ondernemen.

 

2.4      Op 21 februari 2017 heeft een bespreking tussen klager en verweerster op kantoor van verweerster plaatsgevonden. Verweerster heeft klager bij brief d.d. 27 februari 2017 bericht dat zij contact had opgenomen met de wederpartij, maar dat deze niet bereid was om een schikking te treffen. Verweerster bevestigde voorts haar eerdere mededeling dat zij niet verder voor klager zou optreden. Zij schreef dat haar specialisme niet op het gebied van letselschade lag en adviseerde klager om, indien hij verder wilde procederen, een andere advocaat in te schakelen. Op 2 maart 2017 is het dossier aan klager overgedragen.

 

 

3          KLACHT

 

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerster klager niet tijdig heeft geïnformeerd dat zij haar (voormalig) kantoorgenote zou vervangen;

2.    verweerster klager niet tijdig heeft geïnformeerd dat de zitting bij de kantonrechter was en niet bij de rechtbank

 

 

4          VERWEER

 

4.1      Het kantoor heeft direct na de opzegging door mr. B op 30 november 2016 geprobeerd een oplossing te vinden voor de dossiers van mr. B. In eerste instantie is binnen kantoor besproken of door het kantoor nog letselschadezaken zouden worden behandeld. Verweerster heeft klager in december 2016 nog niet benaderd, omdat toen nog niet duidelijk was wie de zaak van klager zou overnemen. Verweerster wilde niet onnodig onrust zaaien. Vlak voor kerst 2016 was duidelijk dat het dossier door verweerster zou worden overgenomen.

 

4.2      Verweerster heeft gemeend de door mr. B al gemaakte afspraak met klager te moeten laten doorgaan. Verweerster heeft het dossier voor het gesprek uitvoerig bestudeerd. Verweerster heeft klager op 5 januari 2017 uit de wachtkamer opgehaald. Klager was aangenaam verrast. Hij herkende verweerster meteen van een zaak die zij in 2002-2003 voor hem in behandeling heeft gehad. Het gesprek verliep plezierig.

 

4.3      Het is juist dat verweerster klager niet voorafgaand aan het gesprek over de overname van de zaak heeft geïnformeerd. Verweerster had klager kunnen bellen, maar zij heeft gemeend dat dit niet nodig was, juist ook omdat zij klager reeds kende.

 

4.4      De behandeling van de zaak door de sector kanton was voor verweerster niet een zodanig item dat zij meende dat nog met klager te moeten communiceren. Inhoudelijk maakt het ook geen verschil of een zaak door de rechtbank of de kantonrechter wordt behandeld.

 

 

5          BEOORDELING

 

Ad onderdeel 1.

 

5.1      Vast staat dat verweerster klager niet voorafgaand aan het gesprek op 5 januari 2017 heeft geïnformeerd over de overdracht van de zaak aan verweerster. Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij in december 2016 geen onrust heeft willen zaaien. Ter zitting van de raad heeft verweerster verklaard dat zij denkt dat zij klager begin januari 2017 heeft geprobeerd te bellen, maar dat dit vermoedelijk niet gelukt is. Wat hiervan ook moge zijn, zij heeft gemeend hiervan af te kunnen zien. Vast staat dat klager op 5 januari 2017 naar het kantoor van verweerster is gegaan in de veronderstelling dat hij een gesprek had met mr. B en dat verweerster, toen zij klager uit de wachtruimte ophaalde hem heeft meegedeeld dat zij de zaak van mr. B wegens haar vertrek had overgenomen. Voorts staat vast dat het namens klager ingediende verzoekschrift ter zitting van 12 januari 2017 door de kantonrechter zou worden behandeld. De raad acht het daarom begrijpelijk dat klager zich overvallen heeft gevoeld en heeft ervaren dat hij geen andere keuze had dan de zaak door verweerster te laten behandelen.

 

5.2      Vast staat dat mr. B van de maatschap van het kantoor, van welke maatschap verweerster deel uitmaakt, de uitdrukkelijke instructie heeft ontvangen om klager niet te informeren over haar vertrek. Hoewel het naar het oordeel van de raad wenselijk is dat een behandelend advocaat zijn/haar cliënt zelf informeert over zijn/haar vertrek van een advocatenkantoor, zijn er omstandigheden denkbaar dat een kantoor de advocaat die zijn/haar arbeidsovereenkomst bij het kantoor heeft opgezegd vraagt dit (nog) niet te doen. Dit betekent echter wel dat in dat geval op het kantoor de plicht rust voor een adequate overdracht van de zaken van die advocaat en tijdige informatie daarover aan de cliënten van die advocaat zorg te dragen.

 

5.3      De raad stelt vast dat de maatschap van het kantoor van verweerster vanaf 30 november 2016 op de hoogte was van het vertrek van mr. B. Daarnaast was bij de maatschap in ieder geval op 16 december 2016 uit de overdrachtsnotitie van mr. B bekend dat op 5 januari 2017 een afspraak met klager en op 12 januari 2017 een zitting bij de kantonrechter gepland stond. Onder die omstandigheden had van de maatschap, in de persoon van verweerster als degene aan wie de zaak was overgedragen, verwacht mogen worden dat zij klager tijdig voor het gesprek en de zitting had geïnformeerd over het vertrek van mr. B en de overdracht van de zaak aan verweerster. Naar het oordeel van de raad was er voldoende tijd en gelegenheid voor verweerster om klager adequaat en tijdig te informeren. Dat, zoals verweerster ter zitting van de raad naar voren heeft gebracht binnen de maatschap een discussie plaatsvond of de letselschadezaken al dan niet intern zouden worden overgenomen, waardoor ten tijde van het vertrek van mr. B nog niet duidelijk was wie de zaak van klager zou overnemen, maakt dit niet anders. Dit betreft een interne aangelegenheid die klager niet aangaat. Verweerster heeft er bewust voor gekozen om klager pas op 5 januari 2017 toen zij hem uit de wachtkamer haalde te informeren over de overdracht van de zaak aan haar, wat verweerster tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Het eerste onderdeel van de klacht is gegrond.

 

Ad onderdeel 2.

 

5.4      In het tweede onderdeel van de klacht verwijt klager verweerster dat hij klager niet expliciet heeft geïnformeerd dat de zitting bij de kantonrechter plaatsvond. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij de gang van zaken tijdens een zitting voorafgaand aan de zitting met zijn cliënt bespreekt. De vraag is of het verweerster tuchtrechtelijk valt te verwijten dat zij niet expliciet heeft vermeld dat het om een zitting bij de kantonrechter ging. De raad stelt vast dat mr. B bij brief van 14 november 2016 een afschrift van de oproep aan klager heeft toegezonden. In deze oproep staat duidelijk vermeld dat het om een zitting bij de kantonrechter ging. De raad acht het niet onaannemelijk dat klager dit niet heeft opgemerkt, maar dit betekent niet dat verweerster er niet van uit mocht gaan dat het bij klager bekend was dat het om een zitting bij de kantonrechter ging. Onder deze omstandigheden valt verweerster hiervan tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Het tweede onderdeel van de klacht is ongegrond.

 

 

6          MAATREGEL

 

6.1       De raad acht de maatregel waarschuwing passend en geboden.

 

 

7          GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

 

7.1      Aangezien de klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

 

7.2      De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klager aan verweerder opgegeven rekeningnummer.

 

7.3      De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

-             verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

 

-             verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;

 

-             legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

 

-             veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klager;

 

-             veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van EUR 50,- aan klager], op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2  bepaald;

 

-             veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald;

 

 

 

 

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht , voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en A.A.M. Schutte , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2019.

 

 

Griffier                                                                 Voorzitter

 

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

verzending

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 januari 2019

 

 

verzonden aan:

 

-  klager

-  verweerster

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant      

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

 

rechtsmiddel

 

Van deze beslissing staat, ten aanzien van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel  hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

-  verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant ]

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing staat, ten aanzien van het  gegrond verklaarde klachtonderdeel ,  hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-  verweerster

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant      

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

 

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl