Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-01-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:3
Zaaknummer
18-643/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Advocaat heeft voormalig cliënt van kantoorgenoot bijgestaan. Verzekeringszaak waarin die advocaat de rechtsbijstandsverzekeraar van de voormalige cliënt van zijn kantoorgenoot tegen die voormalige cliënt bijstond vloeide direct voort uit de arbeidsrechtelijke zaak waarin zijn kantoorgenoot de voormalige cliënt had bijgestaan.
Inhoudsindicatie
Advocaat heeft in appel in twijfel gebracht of de voormalige cliënt van zijn kantoorgenoot aan de advocaat wel opdracht had verstrekt om een procedure tegen de rechtsbijstandsverzekeraar van die cliënt aanhangig te maken. De stelling van de advocaat was feitelijk onjuist en nodeloos grievend. Beroep op ervaring uit voormalig decanaat is tuchtrechtelijk niet verwijtbaar.
Inhoudsindicatie
Klacht (gedeeltelijk) gegrond, berisping
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 7 januari 2019
in de zaak 18- 643/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
tegen
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 23 oktober 2017 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Per e-mail aan de raad van 13 augustus 2018 met kenmerk K17-122, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 oktober 2018 in aanwezigheid van klager sub 2, de gemachtigde van klagers en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de e-mail van de deken van 13 augustus 2018, met bijlagen
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 De arbeidsovereenkomst tussen klager sub 1 en zijn voormalige werkgever is in 2013 middels een vaststellingsovereenkomst beëindigd. Klager sub 1 heeft zich in mei 2014 tot zijn rechtsbijstandsverzekeraar gewend. Klager sub 1 wilde de vaststellingsovereenkomst laten vernietigen aangezien hij als gevolg van ziekte niet in staat was geweest om zijn wil te kunnen vormen en zijn werkgever dat wist althans behoorde te begrijpen. Op verzoek van de rechtsbijstandsverzekeraar heeft een kantoorgenoot van verweerder klager in die zaak bijgestaan. De kantoorgenoot heeft de voormalig werkgever van klager sub 1 gedagvaard en vernietiging van de vaststellingsovereenkomst gevorderd. De voormalig werkgever van klager heeft een (voorwaardelijk) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. Ook in deze procedure werd klager sub 1 bijgestaan door de kantoorgenoot van verweerder. De kosten van rechtsbijstand van de kantoorgenoot werden gedekt door de rechtsbijstandsverzekeraar .
2.2 Op 24 maart 2015 is een vertrouwensbreuk ontstaan tussen klager sub 1 en de kantoorgenoot van verweerder. Beide zaken zijn hierna overgenomen door mr. H, kantoorgenote van klager sub 2. De rechtsbijstandsverzekeraar heeft (de dochter van) klager per e-mails van 25, 26 en 30 maart en 1 april 2015 bericht dat de polis geen dekking bood voor de kosten van de werkzaamheden van de kantoorgenote van klager sub 2. De rechtsbijstandsverzekeraar beriep zich hierbij op de volgende bepaling uit de polisvoorwaarden (hoofdstuk 6) : “ In alle gevallen geven alleen wij de opdracht aan de advocaat of externe deskundige. Ook zijn wij niet verplicht om meer dan een advocaat of externe deskundige in te schakelen. Wij geven namens de verzekerde de opdracht aan de advocaat. De verzekerde geeft ons hiervoor toestemming. De verzekerde kan de toestemming niet meer intrekken.”
De kantoorgenote van klager sub 2 heeft voor de kosten van haar werkzaamheden een toevoeging aangevraagd en gekregen. Aan klager zijn eigen bijdragen in rekening gebracht.
2.3 De kantonrechter heeft het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van de voormalig werkgever van klager sub 1 bij beschikking van 16 april 2015 afgewezen.
2.4 De kantoorgenote van klager sub 2 heeft haar werkzaamheden voor klager sub 1 wegens een vertrouwensbreuk op 24 april 2015 beëindigd.
2.5 In de dagvaardingsprocedure tussen klager sub 1 en zijn voormalige werkgever heeft op 28 april 2015 een comparitie van partijen plaatsgevonden. De kantoorgenote van klager sub 2 had zich onttrokken aan de zaak en was ter comparitie niet aanwezig. Tijdens de comparitie is een schikking tussen klager sub 1 en zijn voormalige werkgever tot stand gekomen.
2.6 Klager sub 2 schreef per e-mail van 15 mei 2015 aan de rechtsbijstandsverzekeraar onder meer het volgende : “ Client was, zoal u bekend is, betrokken in een tweetal procedures. De zaak aangespannen door de wederpartij, gericht op voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft cliënt gewonnen. De andere zaak is ter gelegenheid van de comparitie van partijen geschikt op een voor cliënt voordelige wijze en naar zijn volle tevredenheid.” Klager sub 2 verzocht de rechtsbijstandsverzekeraar voorts de declaratie van zijn kantoorgenote betreffende haar werkzaamheden voor klager sub 1 in de periode van 27 maart t/m 13 mei 2015 ten bedrage van € 8.721,68 te voldoen. De rechtsbijstandsverzekeraar heeft klager sub 2 per e-mail van 2 juni 2015 bericht de declaratie niet te zullen voldoen.
2.7 Klager sub 2 heeft namens klager sub 1 de rechtsbijstandsverzekeraar gedagvaard en betaling van de kosten van rechtsbijstand van de kantoorgenote van klager sub 2 gevorderd. Verweerder heeft in deze procedure de rechtsbijstandsverzekeraar als advocaat bijgestaan. De kantonrechter heeft bij vonnis d.d. 17 februari 2017 de rechtsbijstandsverzekeraar veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 8.721,68 aan klager sub 1. De rechtsbijstandsverzekeraar heeft op 13 mei 2016 appel ingesteld tegen voormeld vonnis. Het gerechtshof heeft bij arrest d.d. 19 juli 2016 een comparitie van partijen gelast op 24 augustus 2016. Tijdens de comparitie van partijen heeft de klager sub 2 zich door een kantoorgenoot, gemachtigde in onderhavige procedure, laten vervangen. Namens klager sub 1 is diens dochter ter comparitie verschenen. In het proces verbaal van de comparitie van partijen staat onder meer het volgende opgenomen: “Partijen hebben nog geen minnelijke regeling bereikt. Wel is afgesproken dat de advocaat van (klager sub 1) zo spoedig mogelijk een kopie van het dossier van de (rechtsbijstandsverzekeraar) ter inzage verstrekt zodat (de rechtsbijstandsverzekeraar) de declaratie van (de kantoorgenote van klager sub 2) nader kan beoordelen en partijen eventueel alsnog een regeling met elkaar kunnen treffen.”
Klager sub 2 heeft bij brief d.d. 1 september 2016 een afschrift van het dossier van zijn kantoorgenote in de zaken van klager sub 1 tegen zijn voormalige werkgever aan verweerder toegestuurd.
2.8 Ter comparitiezitting van het hof heeft verweerder gesteld dat hij de declaraties bovenmatig vond en gezegd dat hij als voormalig deken ervaring had met het begroten van advocatendossiers.
2.9 In de memorie van grieven d.d. 22 november 2016 heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:
Grief I
23.“Ten onrechte wordt (klager sub 2) aangemerkt als gemachtigde van (klager sub 1).
(……)
25. Het ontbreken van een opdracht van (klager sub 1) aan (klager sub 2) zou ook verklaren waarom (klager sub 1) hoewel formeel procespartij in de onderhavige procedure, niet, doch zijn dochter (….) wel, is verschenen op de comparitie van partijen bij uw hof op 24 augustus 2016. Het lijkt erop dat (klager sub 2) voor zichzelf procedeert op naam van (klager sub 1), daarin wellicht gesteund door (de dochter van klager sub 1). ”
26. Overigens is (de rechtsbijstandsverzekeraar) van oordeel dat, voor zover (klager sub 1) opdracht heeft gegeven aan klager sub 2 voor het voeren van deze procedure, (klager sub 2) deze opdracht niet had mogen aannemen, gelet op meergenoemd conflict tussen (klager sub 1) en zijn advocaten. Onder die omstandigheden is geen sprake van een vertrouwensrelatie tussen advocaat en cliënt en dient de advocaat de opdracht te weigeren.
27. (de rechtsbijstandsverzekeraar) verzoekt (klager sub 1) om de opdrachtbrief aan zijn advocaat in het geding te brengen teneinde te kunnen controleren of er daadwerkelijk opdracht is gegeven voor zowel de procedure in eerste aanleg als die in hoger beroep”
2.10 Klager sub 2 heeft bij memorie van antwoord gesteld over een volmacht te beschikken.
2.11 Klager sub 2 heeft bij brieven van 8 en 20 december 2016 aan de kantoorgenoot van verweerder om toezending van diens dossier in de zaak tussen klager sub 1 en zijn voormalig werkgever verzocht. Bij brief van 2 januari 2017 heeft klager sub 2 op verzoek van de kantoorgenoot van verweerder een te zijnen behoeve ondertekende machtiging van klager sub 1 toegezonden.
2.12 Verweerder heeft bij akte van 14 maart 2017 onder meer het volgende gesteld:
3. Het is juist dat een advocaat op zijn woord wordt geloofd. Dit geldt uiteraard slechts tot het moment waarop er redenen zijn om aan die geloofwaardigheid te twijfelen en die situatie doet zich hier voor. (……).
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerder heeft opgetreden tegen klager sub 1, een voormalig cliënt van zijn kantoor, hetgeen belangenverstrengeling oplevert;
2. verweerder zich grievend over klager sub 2 heeft uitgelaten, omdat hij ten onrechte heeft gesteld dat klager sub 2 niet gemachtigd was voor zijn cliënt, klager sub 1, op te treden;
3. verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn voormalig functie als deken.
4 VERWEER
4.1 Gedurende ruim twee en een half jaar hebben klagers op geen enkel moment bezwaar gemaakt tegen het optreden van verweerder voor de rechtsbijstandsverzekeraar van klager sub 1. Het debat in de procedure bij het gerechtshof was al gesloten op het moment van het indienen van de klacht. De klacht is rauwelijks en ontijdig ingediend.
4.2 In de procedure tussen klager sub 1 en de rechtsbijstandsverzekeraar heeft verweerder de rechtsbijstandsverzekeraar bijgestaan. In de procedure in hoger beroep heeft op 24 augustus 2016 een comparitie na aanbrengen bij het gerechtshof plaatsgevonden. De raadsheer–commissaris heeft er ter comparitie bij klager sub 1 op aangedrongen om alsnog het dossier in de zaken tussen klager sub 1 en diens voormalige werkgever betreffende de periode waarin hij is bijgestaan door de kantoorgenote van klager sub 2 aan (de advocaat van) de rechtsbijstandsverzekeraar te verstrekken.
4.3 Verweerder heeft op 2 september 2016 het dossier van het kantoor van klager sub 2 ontvangen. Verweerder trof in het dossier een brief van de kantoorgenote van klager sub 2 aan waaruit bleek dat de zaak van klager sub 1 een geheel andere afloop had gekend dan klager sub 2 in zijn email van 15 mei 2015 aan de rechtsbijstandsverzekeraar had doen voorkomen. Op 24 april 2015 was namelijk een ernstige vertrouwenscrisis ontstaan tussen klager sub 1 enerzijds en de kantoorgenote van klager sub 2 en klager sub 2 anderzijds.
4.4 In deze zaak doet zich de uitzonderingssituatie van gedragsregel 7 lid 5 voor. De zaak waarin de kantoorgenoot van verweerder in opdracht van de rechtsbijstandsverzekeraar klager heeft bijgestaan betrof een arbeidsrechtelijke kwestie. De zaak waarin verweerder voor de rechtsbijstandsverzekeraar is opgetreden tegen klager sub 1 betrof een verzekeringszaak, namelijk de vraag of in de omstandigheden van het concrete geval dekking bestond op de rechtsbijstandspolis van klager sub 1. Verweerder noch zijn kantoorgenoot beschikten over vertrouwelijke informatie. afkomstig van klager sub 1. De arbeidszaak en de verzekeringszaak hadden inhoudelijk geen enkel raakvlak. Het waren twee volstrekt verschillende zaken die ook niet inhoudelijk in elkaars verlengde lagen. Bovendien was de rechtsbijstandsverzekeraar de opdrachtgever aan en dus cliënt van de kantoorgenoot van verweerder. Dat klager sub 1 ook als cliënt van de kantoorgenoot van verweerder kan worden aangemerkt maakt dat niet anders. Voor zover over tijdsbesteding door een advocaat en/of over de wijze van beëindiging van een advocaat-cliënt relatie is gesproken betreft dat geen zaakinhoudelijke informatie. De kantoorgenoot van verweerder heeft verweerder geen (zaak) inhoudelijke informatie verstrekt. Verweerder heeft pas in september 2016 kennis genomen van het dossier in de zaak tussen klager sub 1 en diens voormalige werkgever.
4.5 De inhoudelijk onjuiste email van 15 mei 2015 van klager sub 2 gekoppeld aan het feit dat klager sub 1 ter comparitie van 24 augustus 2016 niet als partij in de procedure was verschenen, heeft bij verweerder de twijfel doen rijzen over de vraag of klager sub 2 wel beschikte over een adequate volmacht om de belangen van klager sub 1 in de procedure te behartigen. Verweerder had aanwijzingen dat er met de volmacht iets niet in orde was en heeft de vraag in hoger beroep aan de orde gesteld. Een advocaat wordt weliswaar op zijn woord geloofd, maar dit wordt anders indien er aanwijzingen zijn dat hetgeen een advocaat stelt onjuist zou kunnen zijn en dat was in deze zaak het geval in de mail van 15 mei 2015 van klager sub 2 aan de rechtsbijstandsverzekeraar. Klager sub 2 was bovendien zelf belanghebbende bij de uitkomst van de procedure. Dit alles in samenhang bezien maakte dat getwijfeld kon worden over de vraag of klager sub 2 gevolmachtigd was om de belangen van klager sub 1 te behartigen. De vragen van verweerder daarover hadden niet tot doel om de integriteit van klager sub 2 aan te tasten, maar om duidelijkheid te krijgen over de volmachtverlening door klager sub 1 aan klager sub 2.
4.6 Verweerder heeft zijn opmerking ter comparitie bij het gerechtshof dat hij als oud- deken ervaring had met betrekking tot het begroten van dossiers niet gemaakt om het gerechtshof te beïnvloeden, maar als reactie op de opmerking van de plaatsvervanger van klager sub 2 dat inzage in het arbeidsrechtelijk dossier geen enkel redelijk doel kon dienen.
5 BEOORDELING
5.1 Een klacht tegen een advocaat wordt onder meer getoetst aan de voor advocaten geldende gedragsregels. Deze gedragsregels zijn per 22 februari 2018 gewijzigd. De klacht tegen verweerder heeft betrekking op het handelen van verweerder in de periode van mei 2017 – oktober 2017. Voor zover wordt verwezen naar de voor advocaten geldende gedragsregels worden de gedragsregels bedoeld zoals deze tot 22 februari 2018 van toepassing waren, aangezien de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden voor die datum.
Ad klachtonderdeel 1.
5.2 Het eerste onderdeel van de klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in een procedure als advocaat van de wederpartij van klager sub 1 terwijl klager sub 1 in een eerdere procedure was bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder. De klacht is ingediend binnen de in artikel 46 g lid 1 sub a, van de Advocatenwet, ingediende termijn. Klagers zijn daarom ontvankelijk in hun klacht.
5.3 Hoewel klagers naar het oordeel van de raad lang hebben gewacht met het indienen van de klacht over het optreden van verweerder tegen klager sub 1 heeft klager sub 2 ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat en waarom de inhoudelijke wending van de procedure en het optreden van verweerder in appel voor klagers uiteindelijk aanleiding vormden daar alsnog toe over te gaan. Voorts hebben klagers naar het oordeel van de raad, hoewel verweerder reeds gedurende lange tijd de wederpartij van klager sub 1 had bijgestaan, ook in deze fase van de procedure bij het gerechtshof voldoende belang bij het eerste onderdeel van de klacht, reeds omdat deze procedure ten tijde van het indienen van de klacht nog aanhangig was en verweerders rechtsbijstand voortduurde. De raad ziet dan ook geen aanleiding om klagers op grond hiervan niet-ontvankelijk te verklaren in het eerste onderdeel van de klacht.
5.4 Het is een advocaat niet toegestaan om tegen een voormalig cliënt of een bestaande cliënt van hem of een kantoorgenoot van hem op te treden (gedragsregel 7 lid 4). De advocaat kan hiervan afwijken indien:
1. de aan de advocaat toevertrouwde of toe te vertrouwen belangen niet betreffen dezelfde kwestie ten aanzien waarvan de voormalige cliënt of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de advocaat of een kantoorgenoot van hem,
2. de aan de advocaat toevertrouwde belangen of toe te vertrouwen belangen ook geen verband hielden of houden met die kwestie en een daarop uitlopende ontwikkeling evenmin aannemelijk is,
3. de advocaat of zijn kantoorgenoot niet beschikt over vertrouwelijke informatie van welke aard dan ook afkomstig van zijn voormalige cliënt of bestaande cliënt, dan wel zaaksgebonden informatie of informatie de persoon dan wel het bedrijf van de voormalige cliënt of de bestaande cliënt betreffende, die van belang kan zijn in de zaak tegen de voormalige cliënt of de bestaande cliënt,
4. ook overigens niet van redelijke bezwaren is gebleken aan de zijde van de voormalige of de bestaande cliënt of aan de zijde van de partij, die zich met het verzoek tot behartiging van zijn belangen tot de advocaat heeft gewend (gedragsregel 7 lid 5).
5.5 Vast staat dat verweerder in een procedure tegen klager sub 1 is opgetreden, terwijl een kantoorgenoot van verweerder in een eerdere zaak is opgetreden namens klager sub 1. Verweerder heeft in zijn verweer en ter zitting van de raad te kennen gegeven dat het hem op grond van de uitzonderingsbepalingen in gedragsregel 7 lid 5 vrij stond om tegen klager sub 1 op te treden. De raad volgt verweerder niet in zijn stelling dat de arbeidsrechtelijke zaak waarin de kantoorgenoot van verweerder de belangen van klager sub 1 heeft behartigd inhoudelijk geen raakvlakken heeft met de verzekeringszaak waarin verweerder tegen klager sub 1 is opgetreden. De verzekeringszaak heeft immers betrekking op de omvang van de werkzaamheden en de (hoogte van de) vergoeding van de kantoorgenote van klager sub 2 voor die werkzaamheden als opvolgende advocaat van de kantoorgenoot van verweerder in de arbeidsrechtelijke kwestie en vloeide aldus direct voort uit die arbeidsrechtelijke kwestie.
5.6 In appel in de verzekeringszaak is door de rechtsbijstandsverzekeraar de uitleg van de polisvoorwaarden alsmede de omvang van de werkzaamheden en de hoogte van de declaratie van de kantoorgenote van klager sub 2 aan de orde gesteld. In dat kader is ook bij herhaling het dossier van de kantoorgenote van klager sub 2 in de arbeidsrechtelijke zaak door verweerder opgevraagd en na de comparitie bij het gerechtshof door klager sub 2 aan verweerder toegestuurd. Verweerder heeft onder meer de omvang van de werkzaamheden van de kantoorgenote van klager sub 2 vergeleken met de omvang van de werkzaamheden van zijn kantoorgenoot in diezelfde arbeidszaak. De verzekeringszaak vloeide direct voort uit de arbeidsrechtelijke zaak en lag inhoudelijk in het verlengde daarvan. . Verweerder kon daarbij beschikken over vertrouwelijke dan wel zaaksgebonden informatie reeds omdat zijn kantoorgenoot daarover beschikte. Naar het oordeel van de raad is er derhalve geen sprake van de eerste uitzondering in gedragsregel 7 lid 5, reden waarom het verweerder niet vrij stond om namens de rechtsbijstandsverzekeraar tegen klager sub 1 op te treden. Verweerder heeft weliswaar met zijn cliënte besproken of hij wel vrij stond om deze zaak te behandelen, maar het had op zijn weg gelegen om met klager sub 1 en (de kantoorgenote van) klagers sub 2 te bespreken of zij bezwaar hadden tegen zijn optreden. Nu verweerder dit niet heeft gedaan en zich er dus niet van heeft vergewist of er van die kant geen bezwaar tegen zijn optreden bestond, is de raad is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Om dezelfde reden is het feit dat klagers zich geruime tijd hebben geschikt in verweerders bijstand aan de rechtsbijstandsverzekeraar en later aanleiding zagen daar niet meer mee te kunnen instemmen, onvoldoende om de verwijtbaarheid daaraan te ontnemen. Het eerste onderdeel van de klacht is gegrond.
Ad onderdeel 2.
5.7 Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op de vraag of verweerder zich nodeloos grievend heeft uitgelaten over klager sub 2. Nu dit onderdeel van de klacht betrekking heeft op de persoon van klager sub 2 heeft klager sub 1 hierbij geen eigen belang en zal de raad klager sub 1 in dit onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk verklaren.
5.8 Het betaamt een behoorlijk advocaat niet om een andere advocaat tegenover een gerechtelijk college te beschuldigen van het overtreden van gedragsregels. De beschuldiging om zonder opdracht namens een cliënt op te treden is een ernstige beschuldiging waartoe niet lichtvaardig kan worden overgegaan. Verweerder stelt voldoende aanwijzingen te hebben gehad om de vraag aan de orde te stellen of klager sub 2 wel in opdracht van klager sub 1 handelde. Bij de comparitie van het gerechtshof in augustus 2016 is verklaard dat de dochter van klager sub 1 over een machtiging van klager sub 1 beschikte en op 18 januari 2017 is desgevraagd door klager sub 2 een aan hem gerichte volmacht van klager sub 1 aan de kantoorgenoot van verweerder verzonden. De stelling dat verweerder mogelijk niet in opdracht van klager sub 1 handelde is derhalve feitelijk onjuist, wat verweerder wist althans had kunnen weten. Onder voormelde omstandigheden valt het tuchtrechtelijk aan te rekenen dat hij tegenover het gerechtshof de opdracht van klager sub 1 aan klager sub 2 in twijfel heeft getrokken. Het tweede onderdeel van de klacht is eveneens gegrond.
Ad onderdeel 3
5.9 Vast staat dat verweerder tijdens de comparitie van 24 augustus 2016 heeft verklaard dat hij als oud-deken ervaring had in het begroten van dossiers. Het moge zo zijn dat klagers zich hieraan hebben gestoord, ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.
6 MAATREGEL
6.1 De raad acht gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen de maatregel van berisping passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klagers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder , gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die [klager/klaagster] in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klager aan verweerder opgegeven rekeningnummer.
7.2 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;
- verklaart klager sub 1 niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 2
- verklaart klachtonderdeel 2 voor zover door klager sub 2 ingediend gegrond;
- verklaart klachtonderdeel 3 ongegrond
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klagers;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van EUR 50,00 aan klager sub 2, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2 bepaald;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald;
Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht , voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en A.A.M. Schutte , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2019.
Griffier Voorzitter